z.n.o. - Zie draad. Men onderscheidt kabelgaren, schiemansgaren, touwslagersgaren, (met al hetwelk een zware soort van garen bedoeld wordt); wit, ongeteerd garen (zoo als het van den spinner komt); bruin of geteerdgaren (dat met teer doortrokken is); merkgaren, (waar een draad van een andere kleur doorheen loopt); zeilgaren (dat tot het naaien der zeilen dient); lijkgaren, wantgaren, (dat van de dikste soort is) trosgaren (van een mindere) en kardoesgaren (om kardoezen mede vast te maken).
Spreekwijze: Zijn eigen garen rokken (niemand ergends dank voor weten, zich zelven alles toeschrijven). Een wargaren (een twistzoeker).