z.n.o.
1. Naam, aan een soort van vrachtschepen gegeven, die in den handel van Spanje op de West-Indiën en andere volksplantingen gebezigd worden.
2. Stelling met roosterwerk, geplaatst tusschen het voorschip en het bovenste gedeelte van de scheg, en met leuningen voorzien.
3. Oude benaming van de snuit of de snebbe der fregatten, pinassen en andere zware schepen; het plach onder de straffen, op de schepen gebruikelijk, te behooren, dat iemand op water en brood in ’t galjoen werd gesloten.
4. Geheim gemak voor de matrozen.