z.n.o.
1. Diepte; doch in ’t byzonder waar van de zee gesproken wordt. In tpeilloos diep der golven.
2. De zee zelve. Hy is in 't diep verzonken.
Siet hier een versche beeck die met de soute baren Can spelen in het diep, oock sonder eens te paren.
Cats. Zinnebeelden.
3. b.n. - Geeft de hoogte van een gespannen zeil te kennen. Dat zeil is niet diep genoeg. Dat marszeil is ... Nellen diep.