Huizen, Oude - Men heeft de oudste huizen in de middeleeuwse stad wel eens met schepen vergeleken: ze waren van eikenhout en geteerd aan de buitenkant, en de ruimte was aanvankelijk maar heel klein. Het spiltrapje naar boven nam weinig plaats in. De deur in het midden gaf toegang tot het voorhuis, dat door een houten pui van de straat was afgescheiden, ook toen later de zijmuren wegens brandgevaar van steen werden opgetrokken. Achter in het voorhuis ging men naar beneden in het onderhuis. Een paar treden naar boven voerden naar de opkamer, die evenals het onderhuis uit het hoge voorhuis licht ontving.
Het wenteltrapje leidde naar de bovenverdiepingen. Een indruk van zo'n ruimteverdeling geeft nog het kleine huis op het Walenpleintje (O.Z. Achterburgwal 165). Het voorhuis was meestal tevens winkel en bergruimte. Bij een latere ontwikkeling ging men een kleiner vertrek in het voorhuis inbouwen, een hang- of insteekkamer*, die men later tot voor in het voorhuis doortrok. Nog in enkele oude huizen is in de opbouw van de gevel zo'n insteek kenbaar. Reeds vroeg in de 17de eeuw doet zich echter nog een andere ontwikkeling voor: de voordeur wordt naar de zijkant verplaatst en een gang wordt gemaakt, die de verbinding met de kamers en met de trap legt. Ook komt er een afscheiding tussen het voorgedeelte van het huis, een binnenplaats, en daarachter nog een achterhuis. Zo ontstaat het typisch Amsterdamse woonhuis, dat naar de gebruikers koopmanshuis of herenhuis wordt genoemd. De kamers in die grote huizen hebben nog steeds de oude benamingen: zij- en binnenkamer naast de gang, en de kamer achter over de volle breedte van het huis: de zaal.
De Amsterdammer zit "op zaal". Dit vertrek, dat vooral voor ontvangst bedoeld is, krijgt licht uit de tuin. Daaronder ligt meestal de tuinkamer alsmede de keuken, die licht van de binnenplaats krijgen. De slaapkamers zijn boven. Er zijn ook ruime zolders en een kelder over de volle breedte van het voorhuis. Dit huizentype vindt men in de eenvoudigste vormen op de burgwallen (maar dan zonder tuinen) en aan de grachten.
Het type ontplooit zich in volle glorie bij de patriciërshuizen, vaak dubbel breed, zoals zij zich rijen aan de Bocht* van de Herengracht*. Wordt vooral in de 18de eeuw in deze grachtenpaleizen meer aandacht gewijd aan het interieur, dat onder Franse en Italiaanse invloed steeds weelderiger wordt, ook in de meer eenvoudige huizen volgen de gewone burgerbazen de Franse voorbeelden en doen het rustige binnenhuis ontstaan dat wij nu nog zo bewonderen. Rechte trappen gingen het spiltrapje vervangen, de gangen werden met marmer bekleed en in de kamers maakte de balkenzoldering veelal plaats voor plafonds met stucwerk. Telkens hebben opvolgende bewoners aan een huis iets veranderd. Maar hoeveel er ook veranderd moge zijn, ook aan de gevels* (vooral de vensters* zouden een hele ontwikkelingsperiode doormaken), de A'damse huizen behouden hun eigen bekoring, met hier en daar nog de gehalveerde deuren, zodat men over de onderdeur de boodschappen kan aannemen, de aardige stoepen* met soms nog een zitbank (lang geleden voor het buurpraatje) en altijd nog de forse, soms rijk versierde hijsbalk* in de top, die eraan herinnert dat vanouds deze huizen koopmanshuizen zijn geweest, waar op de zolders boven het woonhuis de koopmanswaren lagen opgetast.
LIT. H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 1993; ir R. Meischke, H.J. Zantkuijl, W. Raue, C.P. Rosenberg, Huizen in Nederland, 1995.