XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Gangen

betekenis & definitie

Gangen - Gangen, de smalle toegangen tot achterpanden, waarmee als gevolg van de snelle groei van de bevolking de erven in de Jordaan* werden volgebouwd. De meeste gangen zijn slechts aan één zijde, enkele aan twee zijden bebouwd. Sommige zijn tot sloppen uitgedijd. Toen de tram het zilveren jubileum als gemeente-instelling vierde, in 1925, bleek het nog nodig om in het stratenboekje dat men toen uitgaf een lijst op te nemen van "gangen en hofjes te Amsterdam". Daarin kwamen nog de vreemdste namen voor.

Op de Anjeliersstraat kwam een Achtkantige Stovengang uit, op de Elandsgracht een Arke Noachsgang, op de Tuinstraat, wat minder indrukwekkend, de Astonnengang en op de Oude Looiersgracht de Appelmetersgang. Diverse beroepen hadden meer dan één gang naar hun ambacht gedoopt. Bakkersgangen waren er, en Pijpebrandersgangen; men kon maar liefst zeven Gruttersgangen vinden, niet allemaal in de Jordaan overigens. Ook Speldemakers- en Schuitenvoerdersgangen vond men te kust en te keur in de stad, maar er was maar één Besnijdersgang, bij de Bloemstraat. Opmerkelijk is de aantrekkingskracht van het cijfer zeven: er waren een Zeven Haken en Ogengang, een Zeven Huizengang, twee Zeven Kattengangen, een Zeven Naaldengang en nog een Zeven Keurvorstenhofje. En wat zou dat voor een beroep zijn geweest, waarnaar de Veterkloppersgang werd genoemd, waarvoor men in de Tuinstraat moest zijn? Bij de Oude Looiersstraat konden de A'dammers de Ulkezonnengang vinden en bij de Vijzelstraat de Stroobossengang. Meer naar oorlog riekt de Kardoeskokersgang, het geestelijk leven vond zijn weerklank in de Kerkkronengang. In het A. van het begin van de 20ste eeuw kende men ook nog een Diamanten Moffengang, een Dubbele Zoutzaksgang, een Drie Astonnengang en een Rodehanengang (zie ook: Prutgang).

LIT. H.W. Alings, Namen van gangen verklaard, M.A. sept. 1958, 146 en 212; dr L. Jansen, Een gang in de Jordaan, M.A. sept. 1961, 160.