XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Hermans, Willem Frederik

betekenis & definitie

Hermans, Willem Frederik - Willem Frederik Hermans (1921-1995), een van de grootste Nederlandse schrijvers en polemist, tevens geboren cynicus en van huis uit tegen alles en iedereen. Hij was een bewonderd en gevreesd schrijver. Zijn vader werd 87, zijn moeder 84, maar zijn zuster 21. Zij pleegde, samen met haar neef Piet Blind, zelfmoord op 14 mei 1940 aan de Zuidelijke Wandelweg*. Hermans' vader was leraar en had de eigenschap altijd gelijk te willen hebben.

Dat vinden we in Willem terug, die op 1 september 1921 geboren werd aan de "verkeerde kant" van het Vondelpark, in het Diaconessenhuis* op de Overtoom. Op het gymnasium deed hij al zijn eerste literaire vingeroefeningen, die werden gepubliceerd in het Algemeen Handelsblad*: het verhaal "De uitvinder" (1940) en drie gedichtenbundels ("Kussen door een rag van woorden", 1944, "Horror Coeli", 1946 en "Hypnodrome", 1948). In 1947 publiceerde hij zijn debuutroman, "Conserve", in 1948 de verhalenbundel met de voor hem karakteristieke titel "Moedwil en misverstand" (alles kan ons worden aangedaan, is dat niet door moedwil dan wel door misverstand). In de geruchtmakende roman "Tranen der Acacia's" (1949), tegelijk zijn literaire doorbraak, etaleerde hij zijn pessimistische stijl. Er kwam rumoer over "Ik heb altijd gelijk" (1951). Zijn beste romans zijn "De donkere kamer van Damocles" (1958), een werk over verzet en verraad, en "Nooit meer slapen" (1966), het verslag van een wetenschappelijke expeditie naar het Noorden en een aaneenschakeling van door moedwil en misverstand veroorzaakte tegenslagen. Na het gymnasium was Hermans in Amsterdam fysische sociografie gaan studeren en in 1955 promoveerde hij tot doctor in de wis- en natuurkunde. Op grond daarvan werd hij in Groningen lector. Na een hoog opgelopen conflict over zijn afwezigheid nam hij ontslag. Hij wijdde zich eerst in Parijs en later in Brussel aan zijn auteurschap.

Intussen was Hermans gaan behoren tot de Grote Drie, naast Van het Reve en Mulisch. Als het tegen deze twee auteurs ging, dan was zijn pen in gif gedoopt. Maar het gifgehalte van zijn bundel "Mandarijnen op zwavelzuur" heeft hij nooit meer bereikt. In 1974 verscheen "Onder professoren", een dodelijke afrekening met de naar zijn mening door het marxisme overgenomen Groningse universiteit. In 1987 verklaarde het gemeentebestuur van A. hem tot persona non grata, om zijn bezoek aan Zuid-Afrika. Maar in 1993 mocht Hermans in Amsterdam het door hem geschreven boekenweekgeschenk "In de mist van het schimmenrijk" komen presenteren.

Hij kreeg tot het laatst van zijn leven (bijna) altijd gelijk. Hermans weigerde enkele prijzen, zoals in 1967 de Vijverbergprijs en in 1972 de P.C. Hooftprijs*. Hij pakte wel in 1977 een letterkundeprijs van de koning van België aan. Dat hij het polemiseren niet verleerd was, bleek in 1994, toen hij in "Malle Hugo" afrekende met zijn vroegere bewonderaar Hugo Brandt Corstius.

LIT. H.J.M.F. Lodewick, W.A.M. de Moor, K. Nieuwenhuyzen, Ik probeer mijn pen, 1979; Mickie Maas, Slechts thuis tussen zijn vijanden, de Volkskrant 28 apr. 1995; Op zoek naar een leidsman, Het Parool 28 apr. 1995; Aleid Truyens, De ontroostbare kletser, Elsevier 18 juni 1995; Bob Polak, Wandelen met Willem Frederik Hermans. Tocht 1: De Amsterdamse binnenstad in oorlogstijd, 1994; Paul Arnoldussen en Annemarie de Wildt (red.), Stadsgezichten; honderd grote Amsterdammers uit de twintigste eeuw, 1999.

< >