Gepubliceerd op 18-08-2020

Gouden standaard

betekenis & definitie

Onder standaard verstaat men den grondslag van een muntstelsel. Bij den gouden standaard is goud de grondslag, dus het wettige betaalmiddel tot elk bedrag.

Aangezien muntslaan ten doel heeft, het ongemak te voorkomen, bij iedere betaling genoodzaakt te zijn, goud te wegen en het gehalte ervan te bepalen, heeft ieder het recht, bij de Rijksmunt wettige munt van zijn goud te laten slaan. In de praktijk wordt hiertoe op zijn minst 300 kg goud vereischt.Bij den zilveren standaard is zilver de grondslag. Daarbij kan ieder zijn schuld op wettige wijze vereffenen, door munten van zijn zilver te laten slaan en met die munten te betalen. Bij den zgn. dubbelen standaard is zoowel goud als zilver wettig betaalmiddel. Die dubbele standaard is echter alleen bestaanbaar, indien goud en zilver een vaste waardeverhouding hebben. Vroeger was dat het geval, maar toen in 1870 het zilver ten opzichte van het goud in waarde daalde, gingen de meeste landen tot den gouden standaard over. Er bleven evenwel landen, waaronder Nederland, welke niettemin aan den dubbelen standaard vasthielden.

Die landen bepaalden, dat een schuld zoowel in gouden, als in zilveren munt kon voldaan worden, maar dat niet langer een ieder het recht zou hebben, zilveren standpenningen te laten slaan. Dat was hinken op twee gedachten en daarom noemde men dit den hinkenden standaard. Feitelijk zijn dan ook onze zilveren munten geen standpenningen meer, doch het zijn slechts teekenmunten, waarvan de waarde niet meer bepaald wordt door het gehalte aan fijn zilver, dat de munt bevat, doch door het waardeteeken, dat er op geslagen is, vertegenwoordigende de waarde van een bepaalde hoeveelheid goud.

Wij hebben dus het gouden tientje en het gouden vijfje als standpenningen. Rijksdaalders, guldens en halve guldens als teekenmunten. Daarmee mag iedere schuld betaald worden. Tot de pasmunt, welke wettig betaalmiddel is tot een beperkt bedrag, behooren het kwartje, het dubbeltje het nikkelen stuivertje en de bronzen munten.

Voor de handhaving van een solied muntstelsel is het niet noodig, dat het goud in omloop is. Het is gemakkelijker voor den handel, dat het goud in een bank bewaard wordt, welke bij de Wet het recht heeft verkregen, met het goud als onderpand bankbiljetten uit te geven. Zóó een bank heet een circulatiebank. Bij ons te lande is dat de Nederlandsche Bank te Amsterdam. Die bank heeft echter niet eens het volle onderpand van haar bankbiljetten in haar kluizen liggen; 40 % is volgens de Wet voldoende. Gewoonlijk is het onderpand veel grooter dan 40 %.

Ieder partikulier heeft theoretisch het recht naar de Bank te gaan en goud voor zijn bankbiljetten te vragen. In de praktijk is dat echter onuitvoerbaar gebleken, daar de munten spoorloos uit het verkeer verdwenen. Vermoedelijk gingen ze naar het buitenland of in de spaarpotten. Voor verrekening van schulden aan het buitenland stelt de bank wel goud voor bankpapier beschikbaar. De betaling van die schulden kan niet geschieden met binnenlandsch bankpapier, omdat dit in het buitenland geen wettig betaalmiddel is. Betaling in goud zou te omslachtig zijn en daardoor te duur. De handel heeft echter een praktische schuldvereffening gevonden door betaling met wissels (zie aldaar).