Gepubliceerd op 18-08-2020

Doode Hand

betekenis & definitie

Een stichting of een zedelijk lichaam als bezitter, met het oog op de onvererfbaarheid van de bezitting, waardoor deze ten eeuwigen dage aan het verkeer is onttrokken. In het bijzonder bedoelt men met goederen en bezittingen in de doode hand die der geestelijke stichtingen.

Partikuliere vermogens gaan door versterf gemiddeld eenmaal in de dertig jaren in andere handen over. Bij stichtingen en vereenigingen is dat anders : deze ontloopen hierdoor den cijns aan de schatkist, welke bij versterf van partikulieren geheven wordt. Er is een tijd geweest, dat de kloosters buitengewoon rijk waren. Hier te lande verwekten die rijkdommen de bezorgdheid der vroedschappen in de steden en daarom verbood de graaf van Vlaanderen in 1293, landerijen aan kloosters te schenken. Later deden dat ook de graven van Holland en elders. Niettemin namen de bezittingen der kloosters steeds toe.

De geestelijke goederen waren toen nog van belasting vrijgesteld. In de laatste honderd jaren vóór de hervorming had ons land op twee millioen inwoners vijfhonderd kloosters en behoorde een derde van het bebouwde land aan kerkelijke instellingen. In Groningen waren er 33 en de monniken, die in deze kloosters woonden, maakten de helft der bevolking uit. De eerste beschaving is van die monniken uitgegaan : zij polderden land in en maakten dijken en wegen. In de groote rijkdom der kloosters lag echter reeds de kiem voor de Kerkhervorming. Een gevolg van die hervorming was, dat in 1577 de eigendommen der kloosters overgingen in die der steden en der Staten. Die goederen zijn later in het openbaar verkocht en kwamen toen in handen van burgers, minder in die van boeren.Misschien dat die oude geschiedenis de aanleiding is geweest, dat velen meenen, dat de Katholieke instellingen thans nog groote kapitalen in de doode hand bezitten. Ten onrechte evenwel. De wet, waarbij van de goederen in de doode hand jaarlijks

0,2 % van de waarde aan vermogensbelasting wordt geheven, brengt nog niet 2 millioen op (vermogenbelasting 17 millioen), ofschoon daaronder alle vereenigingen, voorzieningsfondsen, vakcentrales, loges, pensioenfondsen, toeristenbonden, sociëteiten en wetenschappelijke genootschappen vallen. Als instellingen van de doode hand merkt de wet aan: stichtingen, coöperatieve vereenigingen en alle andere al of niet rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen, zedelijke lichamen en alle rechtspersonen behalve vennootschappen, wier kapitaal geheel of ten deele in aandeelen is verdeeld.

Wat betreft de erflating en schenking aan de doode hand bepalen art. 947 en 1717 van het B.W., dat koninklijke machtiging noodig is voor aanvaarding van goederen door openbare of godsdienstige instellingen.