Gepubliceerd op 18-08-2020

Beklemrecht

betekenis & definitie

Zakelijk recht (recht dat rust op een goed, niet op een persoon) om landerijen, aan een ander toebehoorend, altijddurend en erfelijk te gebruiken, tegen een vaste beklemhuur en betaling van alle lasten. Veelal bestaan daarbij nog verplichtingen tot betaling van geschenken bij overgang van het recht, bij verstrijken van een zeker aantal jaren en bij huwelijk van den huurder.

Deze vorm van huur heeft zich langzamerhand uit andere vormen ontwikkeld en wel uit een, waarbij de verhuurder de zorg voor het huis aan den huurder wilde overlaten. In oude tijden was dat geen bezwaar, omdat bij vertrek de huurder zijn schamele woning eenvoudig medenam. Toen men later steenen huizen ging bouwen, verhuurde men voor langeren tijd en na afloop van de huur kwam men er gemakkelijk toe om deze nog voor een zelfde aantal jaren te verlengen. Vooral de kloostermonniken in Groningen, die veel grondbezit hadden, waren erop gesteld, geen zorgen voor gebouwen te hebben, zoodat deze vorm van huur daar algemeen werd. Behalve de eigenlijke pacht, betaalde de huurder („beklemde meier”) telkenjare een geschenk aan den eigenaar, bestaande uit een vat boter, eenige duiven enz. Aan dat oude gebruik schrijft men thans nog het groote aantal duiventillen in Groningen toe. Gemakkelijk is het te verklaren, dat de huurders zoodoende op den duur de huur als onopzegbaar en de pachtsom als onveranderlijk gingen beschouwen.

Na de Hervorming zijn de kloostergoederen aan de Staten van de Provincie gekomen en toen in 1764 de Staten hun gronden verkochten, bestond er zulk een groote onzekerheid omtrent de al of niet tijdelijkheid van de huur, dat men voorzichtigheidshalve geen waarborg daaromtrent op zich wilde nemen en men bij de voorwaarden van den verkoop de bepaling opnam, dat de gronden zouden worden verkocht — „zooals de Staten die hadden bezeten”.

Thans is de toestand zoo, dat de huur erfelijk is, vatbaar voor gerechtelijken verkoop, belastbaar met hypotheek. De huur vererft alleen op kinderen en kleinkinderen, maar niet op zijlinies. Bij vererving wordt nog een jaar huur als geschenk betaald. De kleine jaarlijksche geschenken zijn reeds lang afgekocht. Het recht vervalt, indien de huurder (meier) sterft zonder erfgenamen na te laten in den graad, waarin het recht vererven kan.

Het beklemrecht heeft een grooten invloed gehad op de ontwikkeling van den landbouw in Groningen. De grond is daardoor nl. zoo goed als in eigendom in handen van de vrije boeren gekomen, terwijl de grond in andere streken in het bezit van de groote heeren bleef. Het beklemde goed is in den regel ondeelbaar. Een voordeel daarvan is, dat deze bepaling de versnippering van gronden belet. Een nadeel is thans, dat afstand van grond ten dienste van nijverheidsondernemingen verhinderd wordt en dat ruilverkaveling onmogelijk is. De meier mag bv. geen tichelklei, noch terpaarde afgraven; hij mag het goed niet splitsen en hij mag er geen bouwterrein van verkoopen zonder toestemming van den eigenaar, die deze toestemming zich zeer duur laat betalen.

Sommigen zagen het beklemrecht gaarne afgeschaft, anderen willen het behouden. Ook tegenwoordig worden nog wel nieuwe beklemmingen gevestigd. Het komt nl. voor, dat bij een openbare veiling van een eigen boerderij, zoowel de volle eigendom van het goed, als de beklemming en de overblijvende eigendom afzonderlijk worden aangeboden, teneinde aldus tot een hoogere opbrengst te geraken. Het beklemrecht is aantrekkelijk voor een gebruiker met weinig kapitaal: hij behoeft slechts een vaste huur te betalen. De eigendom alleen, zal dan wat minder opbrengen en wordt gekocht voor een veilige en gemakkelijke geldbelegging.