Gepubliceerd op 18-08-2020

Begijn

betekenis & definitie

Bagijn. De instelling der begijnen kwam het eerst in Nederland voor.

Zij is een wereldlijke vereeniging van vrouwen, die zich aan den godsdienst wijden. Zulke vereenigingen zijn in de twaalfde eeuw ontstaan en hebben zich ook over andere landen verbreid. De begijnen vormen geen orde, al dragen ze ook nonnenkleeren. Ze zijn vrij om in de wereld terug te keeren en ook om te trouwen. Zij beloven alleen gehoorzaamheid aan de Kerk en kuischheid, zoolang zij lid van de vereeniging zijn. Zij beginnen met een proeftijd van twee jaar en hebben de keus om, al dan niet in het klooster te wonen.

De woonhuizen der begijnen staan met het klooster om een plein. Gewoonlijk is er ook een ziekenhuis bij. In het midden van het plein staat de kerk. Te Amsterdam is het schilderachtige begijnenhof welbekend; er wonen daar echter geen begijnen meer. Vreemdelingen toeven er gaarne, wegens de schilderachtigheid van het geheel.Eertijds voorzagen de begijnen in hun onderhoud door weven. Thans wijden zij zich hoofdzakelijk aan den godsdienst. Zij zijn gewoon hun bezittingen te vermaken aan de vereeniging en deze wordt ook vaak door anderen begiftigd. Sommige begijnerijen hadden vroeger hun eigen priesters. De vlijt, de eerbaarheid en de weldadigheid der begijnen bezorgden haar een goeden naam. Blijkbaar schreef men haar in Vlaanderen een goede verzorging van hun disch toe, want er zijn veel samenstellingen, waarin het woord begijn op iets fijns inzake spijzen doelt (begijnenrijst : rijst met saffraan, begijnenstuk, begijnenbrood).

Vooral in Vlaanderen zijn nog veel begijnen, maar haar aantal vermindert steeds. In 1780 waren er in Mechelen nog duizend en thans zijn er te Gent nog twee begijnenhoven met 400 en 200 begijnen. Zij zijn eenigszins met diakonessen te vergelijken. In de 13de eeuw zijn soortgelijke mannenvereenigingen ontstaan : die der begarden, maar deze hebben zich niet lang staande gehouden.