Gepubliceerd op 18-08-2020

Aak (scheepvaart)

betekenis & definitie

Eertijds een lang, groot, houten rivierschip, hoog geboeid (met hooge opstaande zijkanten). De huidplanken (boorden), lagen met de randen over elkaar (overnaadsche aak); de boeg was rond en breed.

De vlakke bodem liep naar voren en naar achteren sterk op; het schip had dus veel zeegt (d.w.z. vóór en achter hoog, in ’t midden laag) en geen steven. Het roer had een sterk omlaaggebogen helmstok.Men gebruikte de aken op den Rijn bij den doorvoer naar Duitschland (Rijnaken). Tegenwoordig gebruikt men op den Rijn alleen ijzeren schepen, die wegens den smakeloozen vorm „Rijnkasten” genoemd worden. Deze hebben een groote lengte, moeten zeer zorgvuldig geladen worden, anders breken ze middendoor. De Belgische aken zijn korter dan de Rijnaken.

Aak is ook de naam voor een klein riviervaartuig (roeiaak) en in het algemeen de naam voor een kleine schuit met stompen boeg en platten bodem, waarmede men vrachten vervoert: vletaak, baggeraak, zandaak, ankeraak, boeieraak, klipperaak. De vletaak wordt geroeid, geboomd of van zeilen voorzien en dient voor het vervoer van riet, hout en grond. De zandaak heeft gewoonlijk zeilen. Een ankeraak is niet grooter dan een gewone roeiboot en wordt bij waterwerken gebruikt om ankers uit te brengen.

Een Lemmer aak is een visschersvaartuig van de Zuiderzee, evenals een blazer, een schokker en een botter. Deze aak is half gedekt, grooter dan een roeiaak, heeft 16—35 kub. meter inhoud, vertoont veel overeenkomst met een blazer en wordt als jacht gebruikt. Klipperaken (met scherpen boeg) en boeieraken (met ronden boeg) worden aldus genoemd naar den vorm van den boeg.