Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-08-2022

zandhaas

betekenis & definitie

1) (1900) (sold.) infanterist. Ook wel 'zandhapper'. Vgl. ook Duits: Sandhase. Zie ook: luchthaas*.

• Zandhaas: scheldnaam voor infanterist. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
• Soo'n sandhaas... gossienikkie... 'n goeie stem om cokes te kloppen. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Als jullie, krakeelende en grijnzende Mexicanen, soms denkt, dat je twee vrije Amerikaansche staatsburgers in volle zee kunt beschieten, bijna vermoorden, in een klepperende doodskist zetten, en dan twintig mijl voortsleuren door een gloeiende hitte, terwijl de schor-pioenen je in je nek waaien, heb je het toch mis! Dat zal jullie zandhazen toch duur te staan komen ! (Willy Waterman: Een woestijn raakt zoek. Een humoristische avonturenroman. 1938)
• Waar is het monument, smerige zandhaas? (Jan de Hartog: De wateren van de nieuwe we-reld. 1966)
• Ken jij 'm, die zandhaas daar? vroeg Voireuse me. (L. F. Celine: Reis naar het einde van de nacht. Vertaling E. Y. Kummer. 1968)
• (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië. 1980)
• En met een glas in de hand zullen marinemensen soldaten als 'zandhazen' betitelen. (de Volkskrant, 14/10/1994)
• Het krimpende leger zit nog met enkele duizenden overtollige (oudere) burgerambtenaren, officieren en onderofficieren, maar het kost grote moeite gewone soldaten te werven, met name voor de gevechtsfuncties: infanteristen en cavaleristen, in militair jargon de zandhazen en tankboeren. (Elsevier, 18/04/1998)
• Alhoewel ik liever als chauffeur bij de zendamateurs van het rvt of de billenwassers, verbanddozen, pleisterplakkers en andere geneeskrachtige krijgers van de mgd aan de slag was gegaan, werd ik dus tussen de drie sporen trekkende zandhazen in de lbo geplaatst. (Jeroen Guliker: Niet voor tere zieltjes. 2015)
• Als je dacht dat het soldatenleven interessant was, dan moet je maar eens langskomen. Ik voel me net zo”n zandhaas. (Jan Vermeulen: Vechten in Veenendaal. 2019)
• Een van de zandhazen, lichting 1977, heette Hans Tromp. (Peter Buwalda: Otmars zonen. 2019)

2) (1840) (scheldw.) schipper die thans aan wal leeft.

• Als jullie, krakeelende en grijnzende Mexicanen, soms denkt, dat je twee vrije Amerikaansche staatsburgers in volle zee kunt beschieten, bijna vermoorden, in een klepperende doodskist zetten, en dan twintig mijl voortsleuren door een
"Wat zou me rouwen, jou beroerde zandhaas?" snauwde Andries, terwijl hij hoe langer hoe driftiger werd, mij toe "ik zel je leeren, ordentelijk vlag te strijken. Op! zeg ik jou: nou je zoo spreekt zel ik eens zien, of ik geen frikkedellen van je voorgebergte kan snijen." (J. Van Lennep: Ferdinand Huyck. 1840)

3) (2023) (wielr.) veldrijder die goed is op of door het zand.

• (Peter Tetteroo en Henk Tetteroo: De Fiets Scheurkalender. 2023)