Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-04-2023

wees

betekenis & definitie

(1912) (Barg.) stille politieagent.

Ze (t.w. de bewoners) verkennen trouw de gangen van de agenten, van de glimmerikken zoowel als van de "weezen" in burger. (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• De boeventaal is rijk aan woorden. Hoor slechts hoeveel verscheidenheid van aanduiding ze heelt enkel voor het woord politie. Een opsomming! Adje, bout, dekkel, glimmend gassie, glimmert, glimmerik, grandige(r), hoed, jato, kallebak, kip, koperenbout, trauter, latkip, poedel, prins, prinsemarij of prinserij siene, sjed, sjien, sjouter, smeris, soemkoef, sossem-prinserij (bereden politie), stille (geheime agent), wees of weets… (Leeuwarder nieuwsblad, 11/05/1925)
• Wezen in burger: stillen; rechercheurs. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)