Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-07-2023

verlakken

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) bedriegen; wijsmaken. Syn.: afleggen*; afneuken*; bebliksemen*; bedonderen*; bedonderstralen*; beduvelen*; befazelen*; beflikkeren*; befratsen*; belatafelen*; belazeren*; belazerstralen*; bemieteren*; benosselen*; besausnegeren*; beschijten*; beschwibbelen*; beschwindelen*; beseibelen* enz.

• Ik laat me door zo'n kleuter, als hy bent, niet verlakken. (G. van de Linde: Gedichten van den Schoolmeester. 1859)
• Zie je, meheer, dat zoo'n aap van een jongen “stik” teugens me zeit dat ben ik gewend, dat hindert me niet, daar ben ik wacht voor; maar dat ie zijn pet afneemt en sielvoesplee zeit, dat verdraag ik niet, dat tast me in m'n ponteneur; ik ben ambtenaar en niet aangesteld om me te laten verlakken door zoo'n jongen spreeuw, die nog niet droog is achter de ooren. (Justus van Maurik: Uit één pen. Novellen en schetsen. 1886)
• Wacht! - hij grabbelde in zijn zakken, ik moet ook nog zoo'n dingsigheid hebben, als m'n verstand me ten minste niet verlakt. (Justus van Maurik: Stille menschen. z.j. 1909)
• Zeg, als je mij wilt verlakken! (J.B. Schuil: De Katjangs. 1912)
• Verlakn = I°. verlakken. Verlakt leer. 2°. bedriegen. Ik lot mie nait verlakn. Dat is verlakkerij. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• ‘Je verlakt me!’ zei Hilligens ongewoon grof, als laatste tegenweer. (Beb Vuyk: Het hout van Bara. 1947)
• Hij is een avonturier, die bravourestukjes uithaalt, het gevaar tart en probeert hoe ver hij gaan kan. Hij groeit erin, ons te verlakken. (Abel J. Herzberg: Tweestromenland. Dagboek uit Bergen-Belsen. 1950)
• Niks willen, alleen maar doen alsof, de hele boel verlakken. (Max Dendermonde: De dagen zijn geteld. 1955)
• Het was een circus. ‘Laat je niet verlakken door veel kabaal,’ zei Aaltje ervan. (Vincent Mahieu: Tjoek. 1960)
• ‘Flauwekul, jongen, je laat je verlakken.’ (Simon Vinkenoog: Liefde. 1965)
• Maar laat je daardoor niet verlakken, Jankowsky, het is een sterk ras, dat heb ik allang gezien. (Louis Ferron: De kreisnijder van Fichtenwald. 1976)
• Voor alle zekerheid had hij zich verkleed als de melkboer met zo'n grote achterlijke-jongenspet en een kort stijf jekkertje, maar ons kon hij niet verlakken, want die melkboer hadden we net voorbij zien komen met een enorme schommel. (Willem Brakman: Een weekend in Oostende. 1982)
• Menes, hoor!
Ja, je zal mijn verlakken. (Herman Heijermans: Wat niet kon en andere verhalen. 1983)
• Prima, maar met zijn geschrijf verlakt hij hier zowel de lezers van de NRC als zichzelf. (Willem Oltmans: Welkom thuis, Majesteit! 1995)
• Ja, oom Herbert zei me dat ik eerst zeven magere jaren tegemoet zou gaan, zeven jaar waarin er niets anders geprobeerd zou worden dan om mij beet te nemen, te grazen te nemen, te verlakken, te beduvelen, te bedotten, te foppen, te misleiden en te bedriegen. (Maarten ”t Hart: De nakomer. 1996)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)