Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 31-12-2021

trukendoos

betekenis & definitie

(1974) (cliché) aantal handigheidjes of listen waarover iemand beschikt. Vooral in de uitdrukking 'de trukendoos opentrekken.'

• De Uruguayanen zijn meesters in het uit het ritme halen van de scheidsrechters en de tegenpartij. Als het ze tegenzit trekken ze de trukendoos open en wordt een niets ontziende oorlog ontketend. (Limburgsch dagblad, 08/06/1974)
• „De trukendoos moet nu maar eens open”, vindt de Rotterdamse havenwethouder Riezenkamp. „Al jarenlang wordt er gepraat over de capaciteitsvergroting van het Hartelkanaal, maar tot daden komt het niet. Op de rijksbegroting is ƒ 500.000 uitgetrokken voor de bestudering van het probleem. Wij willen geen studie maar daden”. (Algemeen Dagblad, 12/10/1978)
• In de serie „Zwartwerker" kwamen de laatste keer ondernemers in de bouw aan het woord. Bij die gelegenheid uitten zij stevige kritiek op de „zwartwerkers". Deze keer vormen de ondernemers zelf het onderwerp. Hoe misleid ik de fiscus?: Een - bescheiden - blik in de trukendoos van de aannemer. (Leeuwarder courant, 29/09/1981)
• 'Topmeiden kunnen in een maand wel zo’n vijfentwintig mille draaien.' En ook 'leuke jongens' komen steeds meer aan de bak. Over de trukendoos van Nancy en het marketingvernuft van Martin. (De Volkskrant, 22/10/1994)