Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-07-2021

tiptop

betekenis & definitie

1) (1906) (< Eng.) fijn, uitstekend; van de bovenste plank.

• Hij was steeds keurig gekleed, zelfs bij Januarihitte. ‘Tiptop-gentleman’ noemden hem zijn vrienden en wanneer bij bijzonder feestelijke gelegenheden de halve bevolking van het dorp ‘aan de spree’ raakte, wist hij het decorum te bewaren. (Groot Nederland. Jaargang 4. 1906)
• Ik vind die ‘degelijke’ schoonmaakwoede nog veel typischer; mooi weer of geen mooi weer, en vuil of niet vuil, alles maakt in de mooiste voorjaarsdagen schoon, en vergalt er zichzelf en 'n ander het leven mee, en is dan tiptop gelukkig, als straks vierdubbele vitrages en overgordijnen en horretjes en zonneblinden alle zon en lucht en licht uitsluiten, en men daarachter kan zitten in 'n heerlijk-schoone kamer om z'n naasten te beloeren. (De Hollandsche Lelie. Jaargang 22. 1908-1909)
• 'n Tiptop meneertje, echte honingsnoeper,... lachte Jet valsch,... as je... as je eenmaal bij hem in de geur staat as meid... kijkt ie je dood! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. Tiende druk. Eerste druk 1914)

2) (1919, vero.) fotografisch atelier voor pasfoto's en foto's van pas gehuwde paartjes. De term werd ook gebruikt voor een foto uit zo'n studio. Er bestond ook een werkwoord 'tiptoppen': fotograferen bij een tiptop.

• Zoo iets werkt altijd op onze lachspieren; Connie begon al achter ons te hinniken en Pien, die naast me op den grond lag, want wij waren in afwachting voor 't gemak maar blijven liggen, bromde: ‘We hadden beter naar een tiptop kunnen gaan. Daar klim je desnoods op een bloementafeltje en roets, 't is gebeurd. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. tijd van Joop ter Heul. 1919)
• Werom gong je mit soo'n ketrolblok ook haai op de tip-top?... viel sarcastisch Karel uit. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)