(1910) (journ.) iemand die columns schrijft voor een krant of tijdschrift. Simon Carmiggelt was Nederlands bekendste stukjesschrijver.
• Is mijn schrijven plichtmatig, of geschiedt het uit liefhebben rij? Is zwijgen niet de beste straf, die men een kwaadwilligen stukjesschrijver kan aandoen? (Het vaderland, 23/07/1910)
• Wij, zielige stukjesschrijvers, nare penny-aliners, mogen er den heer Harmen Meurs wel van harte dankbaar voor zijn, dat hij ons op zulke grondleggende waarheden, welke ons totaal ontgaan waren, opmerkzaam weet te maken. (Jan Greshoff: Rebuten. 1936)
• Als van de bijna 170 woorden die beginnen met ex-, er een stuk of vier ook geschreven mogen worden met eks- en daarbij uitdrukkelijk de spelling met ex- wordt aanbevolen, moeten volgens de stukjesschrijvers alle woorden met ex- voortaan met eks- geschreven worden... (Onze Taal. Jaargang 23. 1954)
• De stukjesschrijver vervloekte zijn ambacht en liet een nieuwe borrel komen. (S. Carmiggelt: Allemaal onzin. 1957)
• Tegenover alle nadelen, verbonden aan het bestaan en de functie van de stukjesschrijver, staat een niet gering voordeel. De man heeft — wanneer hij zijn taak opgewekt en met hartstocht verricht — geen noodzaak meer tot het schrijven' van herinneringen. (De Telegraaf, 19/10/1960)
• Afgelopen maandagavond zeulde uw stukjesschrijver in Aduard, geholpen door een bestuurslid van het plaatselijk Nut met een meer dan twee meter lang projectiescherm, dat opgerold zit in een soort lange, smalle kist. (Nieuwsblad van het Noorden, 19/11/1977)
• Het geld voor een beeld van de overleden schrijver Simon Carmiggelt is binnen. Er is 95.000 gulden ingezameld. Het initiatief om de Amsterdamse 'stukjesschrijver' met een beeld te eren was afkomstig van de acteur Ton van Duinhoven. (Het vrije volk, 17/05/1988)