Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-05-2021

sop

betekenis & definitie

1) (1981) (plat) sperma, zaad.

• Het mannelijke ejaculaat, het zaad, wordt ook genoemd: geil, fut, kwakkie, likeur, buiksmeer, neuksel, sop, stijfsel. (Liselotte de Vaal & Otto M. de Vaal: Spectrum Sex Atlas. 1981)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

2) (19e eeuw) (inf.) dronken persoon. Thans vooral politietaal.

• Ik wil niet langer leven,
Met een zoo'n dronken sop als gij,
Gij moet uw maar begeven,
Heel verre weg van mij! (Anoniem: Nieuwe komische alphabetische volkszangen van A tot Z. 1837)
• Ik heb het altijd een van de smerigste, meestal nachtelijke karweitjes gevonden. Ik bedoel, een ‘in kennelijke staat van dronkenschap’ verkerende vent (in jargon: een sop) naar het bureau aan de Charloise Kerksingel transporteren. Wanneer je hem daar eenmaal in een ‘soppencel’ had opgeborgen, kwam er nog eens bij dat je soms urenlang het gelal van zo’n vent moest aanhoren. (J.A. Blauw: Dossier Blauw. Memoires van een oud-hoofdcommissaris van politie. 2004)
• Wanneer je een ‘sop’ liggend op straat had aangetroffen, schreef je in het proces-verbaal dat de vent ‘machteloos te neder lag’. (J.A. Blauw: Dossier Blauw. Memoires van een oud-hoofdcommissaris van politie. 2004)

3) (1974) (Barg.) (bijv. naamw.) dronken.

• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• sop2* [barg.: dronken] {na 1950} van zuipen.(P.A.F. van Veen en Nicoline van der Sijs: Etymologisch woordenboek. 2e druk. 1997)
• Dat klein grut wat jij me geeft, een chineessie, een soppe hoereloper die ze klauwe niet kan thuishouwe, dah ken nie op tege wat jij allemaal op je stok heb. (Dick Scholten: Betaalde troost. 2018)

4) (19e eeuw) (inf.) water, vocht, regen: 'We krijgen sop'.

• Je mag wel naar binnen in de roef gaan, jufvrouw,” had de schipper gezegd, ,,want we krijgen sop.” (Arnold Ising: Nederlandsch prentenboek. 1865)
• Machtige, donkere wolkgevaarten schoven snel naderbij en een zwoele wind deed het struikgewas ritselen en de oude boomen kreunen — We krijgen sop, voorspelde Foefie, die op een Krasje lag te kauwen, - Kijk maar es, wat een vies luchie. ..... (Voorwaarts, 26/09/1931)
• Sop: regen. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)