Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-12-2022

sodemieteren

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (plat) gooien, smijten; (met een smak) vallen.

• Zoo en dan sodemieter ik jou over 't dak. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
Sodemieter hem er uit! (het Volk, 22/08/1911)
• Wat let me dat we je met z'n allen de haven in sodemieteren? (Jef Last: Een huis zonder vensters. 1935)
• Zullen we een bijt in het ijs hakken en hem in de Amstel sodemieteren. (J.W. Holsbergen: Een koppel spreeuwen. 1961)
• Ook hij wil graag weten wat zij gedaan zou hebben als die regenpijp had losgelaten en die jonge zwetser en rokkenjager uit de stad naar beneden was gesodemieterd. (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• Ze sodemieteren ook alles maar in het water. (J.W. Holsbergen: Soldaten en kinderen half geld. 1965)
• Uit stomheid en onhandigheid is hij een keer, achter, uit het raam gesodemieterd.... (Simon Carmiggelt: Mooi weer vandaag. 1965)
• Daar werd ik spiernaakt in een tobbe met ijskoud water gesodemieterd… (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Ik werd het huis uit gesodemieterd... (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• We sodemieteren d'r gewoon de gracht in. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970)
• En als er weer eens een stel negers per ongeluk naar beneden sodemietert, zullen de rozenkransen door de blanke handen schuiven .... (Kees Simhoffer: Een geile gifkikker. 1973)
• Sodemieter hem daar toch vandaan, voorzitter. (Sal Santen: Een geintje. 1975)
• Ach mevrouw, mijn vlinders zijn van het balkon gesodemieterd en daar heeft meneer daar nu zo'n kinderachtig plezier om. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• Als hij niet weg gaat, sodemieter ik hem de trap af. (Sal Santen: Poste-restante Rood. 1986)
• Ik sodemieter van de trap af. (Gerrit Krol: Maurits en de feiten. 1986)
• Maar hier op de kaden hebben we nooit last van krakers, omdat de pooiers ze doodgewoon in de gracht sodemieteren. (Maarten ’t Hart: Het uur tussen hond en wolf. 1987)
• Toen de bel ging, was ze in staat open te doen zonder overal tegenaan te sodemieteren. (Lydia Rood: Beide benen. 1990)
• Want ik wil als 't een beetje meezit voorkomen dat ik het ravijn in sodemieter. (Gerrit Krol: Middletons dood. 1996)
• Van vierhoog sodemieterden ze de ijskast en de televisie naar beneden, terwijl de Nederlandse bevolking juichend stond toe te kijken. (Jurrien Dekker & Bas Senstius: De tafel van Spruit. Een multiculturele safari in Rotterdam. 2001)
• De omhoog gesodemieterde plebejers oom Jurrie en tante Teefje, die mij altijd hadden beschouwd als tuig van de richel, veerden bijna tot aan het plafond van vreugde bij het zien van mijn uitgestreken smoel. (Nanne Tepper: De avonturen van Hillebillie Veen. 2002)
• Hij ziet me niet staan. Al jaren niet. Wil me niet kennen. Waarschijnlijk omdat ik hem een keer, en dan spreek ik echt over die tijd, hoor, het café heb uitgesodemieterd. (Jan Eilander: Raffie. 2005)
• Na een wilde avond uit was Troetelbeer van de scooter afgesodemieterd ... (James Worthy & Pepijn Lanen: Wat een leven. 2011)
• Ik had hem met wijf en al over het balkon gesodemieterd! (Patricia Perquin: Achter het raam op de wallen. 2012)
• De jongens hadden iets leuk bedacht: de container in het water sodemieteren. (Theodor Holman: Holman liegt. 2014)
• Of ze trommelde wat mannen op die de man in kwestie de gracht in sodemieterden. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)
• ‘Hier, aanpakken,’ hoorde ik nog net voor ik van mijn kruk sodemieterde en het licht uitging. (Maarten Spanjer: Spanjer in stukken. 2016)
• Dankzij jou ben ik in een metersdiepe krater gesodemieterd en heb ik verdomme mijn been gebroken! (Astrid Harrewijn: Drie vrienden, een huis (en een klusjesman). 2016)
• … ik had al zo’n vermoeden dat u mijn musjes van het dak zou schieten voor ze eraf zouden kunnen sodemieteren, … (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)
• Ik had hem met wijf en al over de balustrade van ons dakterras gesodemieterd! (Valérie Lempereur: Patricia achter het raam op de Wallen. 2022)

2) (1965) (plat) zeuren; zaniken.

• Zit niet te sodemieteren. Ik geef je 'n schop onder je kont... (Bibeb: Bibeb & VIP'S. 1965)
• (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• Is dat je werk niet? Lig niet te sodemieteren. (Sal Santen: Een geintje. 1975)
• Zit niet te sodemieteren, Plas. (Jan Wolkers: Brandende liefde. 1981)
• Bij de Staatsloterij gingen de toezichthoudende ambtenaren over de prijs van de suikerzakjes sodemieteren. (Elsevier, 30/03/1996)
• Je moet je niets aantrekken van dat geleuter van die kerel. Als hij weer begint te sodemieteren, loop ik naar die ouwe en zal een boekje over hem opendoen. (Cees de Vries: Zeemansgraf op de Wildevaart. 2019)

3) (1963) (plat) in de uitdrukking 'dat sodemietert toch niet': dat geeft toch niet. 'Wat sodemietert dat?' Wat geeft dat?

• Wat sodemietert het? Hij mot toch één keer aan de jajem wennen. (Theun de Vries: Ziet, een mens, 1963)
• In het donker kleedde ze zich uit, ze stommelde overal tegenaan, liet haar kleren vallen. Wat sodemieterde het ook allemaal. (Marjan Berk: Een blonde rat. 1985)
• Ach schat, wat sodemietert dat nou? (Frans Pointl: De hospita’s. 1996)

4) (1904) (inf.) zich wegpakken; ophoepelen.

• Hier, sodemieter maar na je moer. Vooruit, gauw! (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
En sodemieter naar huis, we hebben je niet meer nodig. (Hans Moll: De hoeken van de ring. 1987)
• Sodemieter gauw mijn kantoor uit, ik moet met kerels werken, niet met ouwe wijven.’ (Sjouke Joustra: Vertrouw nooit een zeeloods. 1991)

5) (2002) (inf.) vervelend doen.

• Van Os begrijpt de NS. 'We moeten de mensen eruit pikken die liggen te sodemieteren.' Bijna alle supporters willen 'gewoon lekker naar een wedstrijd' gaan, zegt hij. 'Die gaan er ook aan kapot dat een stelletje malloten de boel verziekt. Er zijn er die alleen maar lopen te jennen zonder iets van de wedstrijd te zien. Ze snuiven, slikken en zuipen.' (het Parool, 23/04/2002)
• De buurjongens gooiden kleverklassen in onze pijpenkrullen en in onze vlechten, zodat we huilden van de pijn als onze moeders ons er hardhandig van bevrijdden. ‘Zit dan ook niet te sodemieteren met die jongens, verdorie.’ (Marga Kool: Een kleine wereld. Terug naar het dorp van mijn ouders. 2006)

6) (1933, publ. in WNT) (inf.) sodomie bedrijven; homoseksuele handelingen of tegennatuurlijke ontucht (bijv. met dieren) verrichten. Soms ook: handtastelijk zijn; seksueel frunniken.

• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• enculeeren (van: en- culer): sodemieteren, sodomie bedrijven, tegennatuurlijk geslachtelijk verkeer hebben. (Als een onweder bij zomerdag: de briefwisseling tussen Louis Paul Boon en Willem Elsschot. 1989)
• Zij zou immers in staat geweest zijn zich helemaal voorover te buigen en zo ‘de kloten van de man die haar sodemieterde af te zuigen’. (Bart Van Loo: O Vermiljoenen Spleet! Seks, ertiek en literatuur. 2010)

7) (2002) (inf.) bezig zijn; knoeien.

• Toen we eenmaal aan het sodemieteren waren met traangas, moest ook Eikema eraan geloven. (Frans van Es: Who the fuck is Frans van Es? Een greep uit het leven van een marineduiker. 2002)