Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-11-2021

slomo

betekenis & definitie

1) (1990+) (turbotaal) sloom, lui iemand.

• Iemand kan verschrikkelijk gepassioneerd zijn, maar eruitzien als een slomo, terwijl iemand met een ontzettend flitsende uitstraling een waardeloze minnaar is. (Nieuwe Revu, 06/09/2000)

2) (1987) (film, televisie) slow motion.

• Slomo: slow motion. (Ot Louw: Beeldspraak. Termen uit het film- en videovak. 1987)
• Als je dit woord nooit eerder hoorde, denk je waarschijnlijk „Slomo, dat is een sloom iemand, zoals dombo een dom iemand is en limbo iemand uit Limburg". Maar dan vergis je je. Slomo is een afkorting voor slow motion, de vertraging waarmee je een video kunt afdraaien. In slomo zien de mensen er sloom uit, dat klopt wel. (NRC Handelsblad, 03/09/1993)
• RTL-correspondent Connie Mus wist dat heel Israël 'verbijsterd' was over de beelden van de moord op Rabin en de ontzetting was tot in de RTL-thuisbasis opgerukt. Verbijsterend, ongelooflijk', klonkt het daar. Jeroen Pauws haar ging er nog meer van in de war zitten terwijl hij ons de zoveelste wazige slomo voorschotelde. (De Volkskrant, 20/12/1995)
• Slomo. Afkorting van slowmotion; vertraagd. (Emile Bode: Oneliners & soundbites. 2001)

3) (2016) (< Eng.) (sociologie) zie citaat. Vgl. fomo*.

• Slomo, afkorting voor ‘slow to missing out’, wat er gebeurt als je een avond besluit om sociale media te laten voor wat ze zijn, om er de dag nadien achter te komen dat iedereen een geweldige avond heeft gehad. (De Standaard, 21/01/2016)