Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-07-2023

schol

betekenis & definitie

1) (2009) bijnaam van de Citroën DS. Vanwege de vorm.

• (Onze Taal. Taalkalender 2009) 16 mei 2009
• De ‘déesse’ is daarnaast uniek omdat het model in veel landen een eigen bijnaam kreeg: van Snoek, Strijkijzer en Haai tot Schol en Kikkerbek. In de 20-jarige productiecarrière is er geen enkel ander automerk geweest dat met een enigszins gelijk smoelend model op de markt kwam. Ook anno 2016 is de originele DS nog altijd een waar kunstwerk op wielen.(www.youngtimerpagina.nl)
• Snoek, strijkijzer, kikkersmoel, schol, mossel: de DS heeft heel wat troetelnaampjes. Maar toen die in 1955 werd voorgesteld op het Autosalon van Parijs, sloeg die meteen in als een bom. (P-magazine, 10/01/2018)

2) (1906) (Barg.) halve stuiver.

• Schol, 2 1/2 ct. stuk. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Een blankgeschuurd scholletje â-je die vliegerik steune laat!... gierden zij. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

3) (2012) (Den Haag, scheldw.) corrupte politieagent.

• ‘Ik krijg je wel. Eén van jullie wordt doodgeschoten. Ik eis wraak. Schollen!’ Op de publieke tribune valt zijn moeder hem bij. Schollen is een Haags scheldwoord voor ‘platte’ politiemensen en rechters. (Hendrik Jan Korterink: De Haagse penose. Achter de schermen van een gesloten onderwereld. 2012)

4) (1922) (Vlaanderen, Groningen) gezondheid, santé. Zie ook: achterover*; op de ballen van de bok*; cheerio*; daar* ga je; lechajim*; lekgajem*; frisse morgen*; tot op de nagelproef*; prut*; santjes*; tchin-tchin, tchintchin; vaders* neus is moeders troost; van de frisse*; van verre*; van wipt'm* Keessie.

• Koppigaard.... Kom.... acht frank.... Schol, Stan.... Wardje.... (Groot Nederland. Jaargang 20. 1922)
• Schol(le)! (zeemanswoord) = proost! Ook sjolle! Deens en Noors skaal, uitgespr. skôl = op je gezondheid! (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Schol, in deze streken vaak verlimburgst tot sjol, is van Scandinavische oorsprong. Het woord werd door matrozen uit Noord-Europa naar Antwerpen gebracht. Van daar uit verbreidde het zich over het hele Vlaamse landsgedeelte. Skaal (Deens) of skål (Zweeds en Noors) heeft in deze drie talen telkens drie dezelfde betekenissen: 'drinkschaal', 'heildronk' en 'op uw gezondheid'. (Het Belang van Limburg, 01/08/1997)
• Met archaïsche of slechts zelden gebruikte woorden én neologismen bouwt Roobjee unieke zinnen, de ene al excentrieker en uitzinniger dan de andere. Vaak gaat hij ook klankassociatief te werk. Om het bij een simpel voorbeeld te houden: "De liefdessentimenten dragen bij die kleinen alzo een schoon smessevuur in zich mede! Zo teer, zo proost schol santé doorschijnend schoon!", zegt Estelle wanneer ze de verliefde Heidi gadeslaat. (De Morgen, 18/09/2000)
• Et pour les flamands brood en spelen, in het stad de charleston doe ze nog eens vol, schol. (Het Laatste Nieuws, 08/07/2003)