Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-08-2022

prolurk

betekenis & definitie

(1902) (scheldw.) schurk. Volgens De Vooys (Verzamelde taalkundige opstellen. Deel III. 1947, p. 220) oorspronkelijk een studentenwoord, ontstaan uit proleet en schurk en dus een opzettelijk grappige verbinding. Kijk ook onder proleet* en prollo*.

• Wat! Jij onbeschofte, ondankbare prolurk! Ik heb den heelen nacht zóó voor je gedanst dat mijn beenen er nog lam van zijn en durf je me nou nóg meer te vragen! (De ware Jacob, jrg 1. 1901-1902)
• Ten bewijze deze troetelnaampjes voor niet-corpsleden: manneke menneke bourgeoistje bourgeois boender profaneling provinciaal pooier ploert proleet prolurk prool, prol prolligheid = hun heele wezen pee, peetje, krachtpee..... (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Als die olmse prolurk eenmaal op het krot in slaap was gevallen, zou Daan de Ruige hem wel even een deuk in zijn test drukken. Dat liep toch in de pieren! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• De burgemeester heeft mij een padjakker en een prolurk genoemd, weet u wel wat dat beteekent? (Het Volk, 08/03/1918)
• De synthese der natuurlijke noodwendigheid, die de boomen in het bosch laat groeien en ieder burger tot een dichter maakt en den dichter tot een burgerlijken prolurk. (de Groene Amsterdammer, 07/06/1930)
• ... ik ben geen gentelman (en hij sprak het extra Hollandsen uit), maar een ijzer-prolurk... (de Groene Amsterdammer, 19/09/1936)
• Wouen ze je kwaad doen Mimi. .... die prolurken.... die zwerrevers? (C. Borstlap: Een schip vaart uit. 1936)
• Ik kan die prolurk niet uitstaan. (Jef Last en Harry Wilde: Kruisgang der jeugd. 1939)
• Als opzettelijke grappige verbinding is waarschijnlijk het studentenwoord prolurk ontstaan uit proleet en schurk. Dergelijke opzettelijke versmeltingen, door Maurer „Wortkreuzungen” genoemd, zijn in zijn boek over Volkssprache (Hoofdst. VII) uitvoerig behandeld en met veel Duitse voorbeelden toegelicht. (C.G.N. De Vooys: Oorsprong, eigenaardigheden en verbreiding van Nederlands "slang". 1940)
• We zaten op de vensterbank en keken toe naar de menschen op de straat, de Joden, de Duitsche politie-agenten en de handlangers, mannen van Nederland, vieze, vieze prolurken. (K. Norel: Den vijand wederstaan. 1946)
• Maar eerst moet de lucht van die prolurken eraf, en daar kan nog wat tijd mee heengaan. (Simon Vestdijk: De koperen tuin. 1950)
• Dat het welbegrepen eigenbelang dat Indië's beschaving heet, zou kunnen vergen deze prolurken uitsluitend te benutten voor bladluisbestrijdingen krabbenvangst is natuurlijk maar een wensdroom, helaas. (E. du Perron: Verzameld werk. 1956)
• Dag prolurk, riep hij zachtjes de wagen achterna. (Heere Heeresma: Een dagje naar het strand. 1962)
• Wie is die prolurk? (Godfried Bomans: Capriolen. Uit: Omnibus. 1963)
• Jarenlang kon deze kleine prolurk een dictatoriale macht uitoefenen op de Nederlandse kunstwereld. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede boek. 1966)
• Ik kan die prolurk niet uitstaan. Laat hem barsten! (Jef Last: Rinus van der Lubbe: doodstraf voor een provo. 1967)
• Nog een paar keer onder de lampen en die prolurk zou het waarschijnlijk over Marc hebben. (A. Den Doolaard: Ontsporingen. 1967)
• Ik heb deze gespecialiseerde prolurk in oktober 1944, hij wist niet wie ik was, ik zat erbij, er zijn verheugenis over horen uitspreken dat de slag om Arnhem mislukt was. (J.B. Charles: Volg het spoor terug. 1976)
• Te eerzuchtig, te veel tegelijk willen doen, en als het erop aankwam evengoed een prolurk. (Simon Vestdijk: Het verboden bacchanal. 1984)
• Ik word al razend als een dronken prolurk naar me grijpt. (Dimitri Frenkel Frank: Een vrouw uit de provincie. 1987)
• Wie is die prolurk? Begrijpt de ellendeling niet, dat hij met dit geluid, hoe klein ook, een steen gooit in een rimpelloze vijver van aandacht? (Godfried Bomans: Adviezen van een oude rot & ander sportief proza. 1988)
• En die kleine klier maakt morgen zijn excuses. Daar zorgt zijn pa voor. Ook een prolurk, trouwens. (Lydia Rood: Offerande. 1995)
• Dit is een hotel voor rijke prolurken. (Ronald Giphart: Phileine zegt sorry. 1996)
• Ik zwaai met bankbiljetten. Is het je meteen duidelijk dat ik een verwerpelijke prolurk ben (al zul je mijn geld wel accepteren). (Ronald Giphart: De voorzitter. 1999)
• Wim de Haan (37) beschrijft op de Kronan-website hoe hij met zijn aanwinst meer bewonderende blikken oogst van mooie vrouwen dan 'de gemiddelde prolurks op een Harley of in een cabrio,' en hoe de Kronan hem na twintig fietsloze jaren weer in het zadel hielp. (Else-vier, 13/05/2000)
• Ik siste dat Van de Poel naar ons zat te kijken, maar Worrie antwoordde gemaakt stoer dat hij op kon hoepelen, de minkukel, de prolurk. (René van Delft: Zolang het duurt. 2007)