1) (begin 20e eeuw) (sch.) mannelijk lid. Het WNT citeert R. Ghesquiere (Kinderspelen uit Vlaamsch België. 1905): “Den uil die schoot in eenen lach Omdat hij 't katjes pistooltje zag.” Verder ook nog een poëem: “Mijn man wordt oud, maar zijn pistool is nog goed”.
• Geef me gauw een kut of een stronthol, om het even, maar ik moet ergens binnendringen en mijn pistool leegschieten. (Louis Paul Boon: Eens, op een mooie avond. 1992)
2) (1930+) (Amsterdam) platte jeneverfles. Vermeld in het WNT zonder vindplaats.
• (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)