Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-01-2021

oplawaai

betekenis & definitie

(1897) (inf.) duw; klap; stoot. Zie ook: oplawabbel*; oplawabber* enz.

• En as jij 't niet anneemt, dan ken je een oplawaai van me krijgen... (Bernard Canter: Twee weken bedelaar. 1900)
• ‘As je an me moeder komt!’, viel-ie heesch uit, en nou had-ie net zulke groote, dreigende oogen as vader, terwijl de kleutervuist waarachtig pootig omhoog ging: ‘zal ik je 'n oplawaai geven, da-je scheel kijkt!’ (Herman Heijermans, Droomkoninkje. 1924)