Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-07-2023

nathals

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) drinkebroer. De hals wordt hier gezien als de buitenkant van de slokdarm. Syn.: natjanus*; natnek*; pimpelneus*.

• nathals, z.n.m. – Zuiplap, drinkebroêr. (Jacob van Lennep: Zeemans-woordenboek. 1856)
• Nathals, m. (...zen), drinkebroêr. (I.M. Calisch en N.S. Calisch: Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. 1864)
• Het is een rechte nathals. Te recht de benaming van den liefhebber van jenever.(A.E. B. Herroem: Bacchus in spreekwoordentaal, aangetoond in eenige honderden spreekwoorden en spreekwoordelijke gezegden. 1874)
Hendrik Bol, bijgenaamd Bolletje Nathals, staat met zijn pet in de hand voor den commissaris van politie. (de Groene Amsterdammer, 14/11/1886)
• Onverbeterlijke nathals, dáár dan! (Justus van Maurik: Papieren kinderen. 1888)
• Er is ene naathals. Nathals is de generieke term van watervogel, waaronder eenden, ganzen, zwanen, sneppen enz. verstaan worden, ’t Staat dus een ieder vrij, een tweebeenigen nathals, naar verkiezing met eender hier zoo even genoemde watervogels te identifieeren. (Limburger koerier, 30/09/1899)
• Zoo'n nathals! roept een. (Justus van Maurik: Stille menschen. z.j. 1909)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Hij is een nathals, die drie grote kommen achter elkaar pleegt te drinken. (K. Norel: Engelandvaarders. 1945)
• Wanneer zijn vader de keuken inkwam zei hij tegen hem, als hij een goeie bui had, 'Zo nathals'. (Jan Wolkers: De doodshoofdvlinder. 1979)
• .... in heel Appeltern was geen nathals als Kobus. (Johan Fabricius: De bruiden in het bad en andere verhalen. 1981)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)