Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2021

moer

betekenis & definitie

(1811) (inf.) moeder. 'De duivel en zijn moer'.

• Er was 'n agent bij gekomme en toe had die eene man 'n papieretje late zien, en tege Jan had de smeres gezeid: ‘Wat zit jij daar met 'n treurwillige-gezicht?’ - Ja meheer’ - had ie vrindelijk geantwoord - ‘ze wille nie bijte...’ ‘Zóó?’ - zei die klabbak - ‘bij je moer in 't secreet, daar kan je ze scheppe.’ (M.J. Brusse: Boefje. 1903)
• Hier, breng 't naar je moer. (H. Hartog: Sjofelen. 1904)
• Die dronk is te raak, dan dat zij niet door iedereen zou worden overgenomen die het ook gehoord heeft; de vuisten gaan de lucht in met een glaasje beet en de lampen kletteren van het gebulder, als de vergadering alvast begint met Kwel en zijn rapalje naar hun tandeloze moer te verwijzen. (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Jij bent geen moer, geef op dat kind! (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• M'n moer kwam nooit. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Weer aan het stoken geweest met je moer? (Theun de Vries: Vincent in Den Haag. 1972)
• Je ouwe moer van achtenvijftig... (A. F. Th. Van der Heijden: Advocaat van de hanen. 1990)
• Jij zegt helemaal niets hierover tegen John, anders ben jij nog niet jarig, jochie. Dan trap ik je zo hard weg dat je meteen in Parijs bij die moer van je zit! (Frans Pointl: De hospita’s. 1996)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)
• Stelletje schijnheilige proleten, ga je eigen moer redden in plaats van onze handel te verstieren! (Patricia Perquin: Achter het raam op de wallen. 2012)
• Ze was toch mijn wijf, Niek. Ze was toch de moer van me kind. (Dick Scholten: Betaalde troost. 2018)