(1906) (Amsterdam, Barg.) halve cent.
• Loebertangetje of Loevertangetje. Halve cent. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• loebertangetje, loevertangetje, loefie, leeffie, uppie (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Een halve cent heet te Amsterdam een dotje dekkie, uppie, loebertangetje of „loefie". (De Sumatra post, 18/02/1915)
• Beginnen we met de geringste waarde: een halven cent- Die heet op de markt dekkie, uppie, loebertangetje of loefie .... (Algemeen Handelsblad, 02/10/1926)
• Vele muntnamen op de groentemarkt in zwang, zijn van Hebreeuwschen oorsprong. Beginnen we met de geringste waarde: een halven cent. Die heet op de markt dekki, uppie, loebertangetje of loefie — het laatste woord is tevens een scheldnaam voor wie op een halven cent doodblijft of er over doodvalt. (De tijd, 21/08/1927)
• ... ik mag niet afzette... Want ikke bin 't nie die de prijs vasstel op 'n loebertangetje..(Is. Querido: Van armen en rijken. 1931)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948)
• Weet u, wat Joods, wat Bargoens, wat plaatelaands Is ln ons (verheven) dialect? Kent u „loebertangetje" voor halve cent, „kimmelaar" voor drie gulden, „fïlippus" voor geld ln 't algemeen? Hebt u wel eens over een aanspreker horen spreken als „dooleverklikker", „lijkepïkker" of „schroevedraaier" ? (Het Parool, 18/03/1948)
• Een halve cent heette zowel een „hallefie" als een „loebertangetje". Een dubbeltje zowel een beisie, een hondje, ten ketippie als een joekeltje. Een gulden zowel een pieterman, een zoof, een bal, een pop als een pegulant. Een daalder zowel een lammetje als een duimpie. Een riks zowel een knaak, een achterwiel als een boerenknoop. Een halve meier (50 gld) kent u. (De waarheid, 20/01/1955)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)