Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-12-2022

kille

betekenis & definitie

1) (1919) (joods) de joodse gemeente, beschouwd als organisatie. Meer algemeen wordt het woord ook gebruikt voor een kleine, vaak exclusieve groep. Een 'killeman' is iemand die zich voor de kille interesseert, die op de hoogte is van alles wat er omgaat in de groep, een trouw lid. Killepolitiek: dorpspolitiek.

• ... en er heerschte trots en vreugde in de ‘kille’ toen er eindelijk tot den bouw van een nieuwe Synagoge kon worden overgegaan. (Carry van Bruggen: Het Joodje. 1919. Tweede druk)
• Bekkie, wat is er in de kille gebeurd? (Sani van Bussum: Een bewogen vrijdag op de Breestraat. 1930)
• Want allen leefden in deze kleine Kille, in vroom, kinderlijk-vroom vertrouwen, in geloof en in liefde voor Rebbe; die hun als Gods afgezant was. (Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 45. 1935)
• Och ja, zo ging dat in de 'kille' toe; jij hebt daar natuurlijk geen weet van. (Jacques Presser: De nacht der Girondijnen. 1957)
• Kille (georganiseerde) joodse gemeente; ook overgegaan in de ndl. volkstaal met de betekenis: de samenleving, het publiek; hebr. kehilla, gemeente. (H. Beem: Sje-eriet. Resten van een taal. Woordenboekje van het Nederlanse Jiddisch. 1967-1975. 3e ongewijzigde druk)
• Ik hield van dit kantoortje en van het hele grillig onderverdeelde gebouwtje van het Centraalblad. Het wenste geen indruk te maken. Het was er nog voor de 'kille' (kehilla: gemeente). (Siegfried E. van Praag: Mokum aan de Amstel. 1976)
• kille, Hebr. KEHILLA = gemeente. Hèt woord voor joodse gemeente in al die kleine plaatsen op het platteland. Vgl. Deut. 33:4. Wie binn mor ’n klaaine kille - mor wie vuiln ons hail riek mit ’n ander. KILLE KOUDESJ = KEHILLA KEDOSJA = heilige gemeente. Naar traditionele formulering; in de regel afgekort K. K. Naast KILLE ook KAAL = Hebr. KAHAL = vergadering; zie Genesis 49:6. (Jaap Meijer : Jood en jodendom in stad en ommelanden: met een joods supplement op het Nieuw groninger woordenboek van K. ter Laan. 1984)
• Nu en dan kwam iemand ‘uit de kille, wat er nog van over is’, met een brede glimlach op hen af en feliciteerde Leons moeder, dat haar zoon ‘een Jiddisch meisje’ had. (Lisette Lewin: Voor bijna alles bang geweest. 1989)

2) (1943) (<Hebr. Kahal) (stud.) de harde samenleving, de (burger)maatschappij. Syn.: de koele* gore.

• De jongens hebben gezongen: 'We gaan weer naar de kille, de kille, de kille. We gaan weer naar de kille, de kille maatschappij!', zo'n half-studentikoos afscheidslied. (Piet Bakker: Ciske groeit op. 1943)
• De overgang uit het academiewereldje naar de maatschappij, die in studententaal ‘de Kille’ heet, is nog altijd groot, zolang het spelelement bij de jeugd blijft overheersen. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45. 1952)
• Het studententoneel wordt in de meeste kranten ernstig beoordeeld, wat niet wegneemt, dat niemand het juist kan beoordelen: de studenten zelf niet, omdat zij er te nauw bij betrokken zijn en omdat het vaak erop volgende bal zijn licht reeds vooruit werpt: de zaal niet; omdat deze deel uitmaakt van de burgerlijke maatschappij, de „kille," zoals in mijn tijd, lang geleden, werd genoemd, en er liggen nog altijd afgronden tussen. (Het Parool, 02/12/1959)
• Niemand spreekt meer van de kille, hoewel hij killer is dan voor onze voorgangers, die nooit versoberingsgedachten dachten. (L. Th. Lehman: Tussen Medemblik en Hippolytushoef. 1964, herdruk 1988)
• Iedereen zeikt over cv’s en carrières. De Grote Kille is begonnen, de eerste gasten van mijn jaar zitten al te verdrogen op de Zuidas. (Martje van der Brug: Zo doen we dat hier. 2018)