Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-09-2020

juf

betekenis & definitie

(19e eeuw) (kind) juffrouw.

• Mama zou geen raad weten zonder haar juf. (H. Robbers: De gelukkige familie. 1909)
• ‘Leuk juf,’ heeft ze geantwoord. (Ida Vos: Wie niet weg is wordt gezien. 1981)
• Ik snap niks van mijn sommen, maar ik heb niet de moed om iets aan de juf te vragen. (Mirjam Mous: De juf is een heks. 2012)