Wat is de betekenis van juf?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

juf

(19e eeuw) (kind) juffrouw. • Mama zou geen raad weten zonder haar juf. (H. Robbers: De gelukkige familie. 1909) • ‘Leuk juf,’ heeft ze geantwoord. (Ida Vos: Wie niet weg is wordt gezien. 1981) • Ik snap niks van mijn sommen, maar ik heb niet de moed om iets aan de juf te vragen. (Mirjam Mous: De juf is een heks. 2012)

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

juf

juf - Zelfstandignaamwoord 1. (onderwijs), (informeel) lerares van een lagere school of peuterklas Dat mochten we niet van de juf. Kaspar kwam zuchtend uit de peuterklas en zei: we moesten weer zo hard werken van de juf!. 2. jonge vrouw, meisje...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

juf

juf - zelfstandig naamwoord 1. vrouwelijke leerkracht op de basisschool ♢ je moet goed opletten als de juf iets uitlegt! Zelfstandig naamwoord: juf de juf de juffen Synoniemen juffrouw

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Juf

v. (-s, -fen), gemeenz. verkorting van juffrouw, bij of in verband met kinderen van hinder- of schooljuffrouw, bij volwassenen als een minacht, ben. voor een jonge vrouw, ook in verkleinvorm: dat Franse juffie.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

juf

v. -s (juffrouw, inz. juffrouw in betrekking; onderwijzeres), gmz.: de juffies op kantoor; kinderjuf, schooljuf, winkeljuf.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

juf

v. (-fen, -s; -je, -fie) Gemz. verkorting van : → juffrouw.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

juf

v. (-s, -fen), gemeenz. afk. van juffrouw, bij of in verband met kinderen van kinder-of schooljuffrouw.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)