(1947) (Vlaanderen, inf.) iemand te slim af zijn; iemand overtreffen.
• Hij zit al in de vierde Latijnse en doet ze allemaal de baard af. (Leo op de Beeck: De moeder van het dorp. 1947)
• We gaan ze de baard afdoen (bij het kaartspel). (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Eigenlijk had ik gedacht en gehoopt dat gij die kloteboel in dat college wel zoudt overleven om dan uiteindelijk in een positie te belanden van waaruit ge de paters en de pastoors en het omhooggevallen villavolk de baard zoudt kunnen afdoen. (Erik Vlaminck: De zwarte brug. 2016)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk