1) (2015) (< Eng. to ice) (straattaal) koudmaken, doden. Syn.: killen*.
• “Nou, het is ook niet echt weinig. En ik hoef hem niet te icen.”
“Icen?”
Met de zijkant van zijn vrije hand maakte Casse-Tête een snijgebaar op keelhoogte. “Als ik ”m moet icen, was ”t acht geweest.” (Ilja Gort: Château fatale. 2015)
2) (2018) (stud.) zie citaat.
• Icen = spel waarbij een fles Smirnoff ice verstopt wordt en degene die de fles vindt moet het in een keer leegdrinken (F.M. Melchers: Burger of borrelaar? Een kwalitatieve studie naar de relatie tussen groepsidentiteit en taal bij een Utrechtse studentenvereniging. Bachelorscriptie. 2018)
• Icen - Iemand een fles Smirnoff Ice laten adten. (www.esquire.com, 01/09/2021)