Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-08-2020

huisneger

betekenis & definitie

(1990) (Am.-Eng. house nigger) (racistisch scheldw.) symbolische zwarte werker in een overwegend blanke organisatie; zwarte persoon met een voorkeur voor blanke vrienden; ondergeschikt iemand, ja-knikker. Oorspronkelijk: zwarte huisbediende die steeds onderdanig is voor zijn blanke meesters.

• Hij praat over de 'huisneger', volgens zijn leer de afstammeling van de huisslaaf die niet op het land hoefde te werken. Hij heulde met de blanke meester en doet dat nu nog omdat hij zich gematigd opstelt. Farrakhan heeft het ook over de 'vijand', synoniem voor blanke. (NRC Handelsblad, 07/07/1990)
• Stephan Sanders, de homofiele huisneger van de Volkskrant, werd vorig jaar, wellicht vanwege zijn geaardheid, in elkaar geslagen door Marokkanen. (Trouw, 04/09/1993)
• Voorlopige conclusie: zwarte mannen die het willen maken, kunnen maar het best gewelddadig leven. Doen ze dat niet, dan lopen ze de kans voor mietjes versleten te worden, of anders wel voor brave, geassimileerde huisnegers (in Nederland door Henk Spaan ook wel huis-allochtonen genoemd). (de Volkskrant, 21/09/1996)
• Cammermans bleek nog te kunnen zingen ook en maakte een plaat. Zoals Donald Jones in die prille jaren zestig de nationale huisneger was, zo werd Cammermans - met zijn vriendelijke voorkomen, zijn warme stem met accent en zijn speelse, jongensachtige presentatie - de huis-Belg. (het Parool, 27/01/1999)
• Hoe Aboutaleb werd weggezet als een soort 'huisneger' stak haar. (Opzij, maart 2015)