Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-08-2020

hompenkroeg, hompentent

betekenis & definitie

(1960+) (Barg.) kroeg zonder vergunning of met enkel biervergunning. 'Homp' uit het Hoogduits waar het 'groot glas, bokaal' betekent.

• Wat ons betreft, wij werden onmiddellijk versleten voor een verslaggever van het provoblad „De Paniekzaaier" en wij mochten dus blijven. „Dit is tóch een hompentent", zo verduidelijkte een der stamgasten de situatie. (Het vrije volk, 06/05/1972)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Moet je bijvoorbeeld met je blote lijf bij Schiller op het terras gaan zitten? Of moet je aan de voet van het walgelijke stadsbeeld van Rembrandt op het grasveldje vol hondepoep gaan liggen? Of in je blote gat binnen aan de bar van de een of andere hompetent gaan zitten? (Nieuwsblad van het Noorden, 14/08/1978)
• Daarna hebben m'n Annie en ik een tenten gehad, de Golden Gate in de Warmoesstraat, een hompenkroeg toen we erin kwamen, een paleisje toen we hem vijf jaar later aan mijn zwager overdeden. (Het Parool, 28/03/1981)
Gans zat er met zijn vrouw en zijn zoon in een hoek van die hompetent. (Haring Arie: De Sarkast. 1989)
• ‘Zegt het Maagdenhuis u iets?’ ‘Ja, wat dacht je? Ik ben taxichauffeur geweest. Echt zo’n hompenkroeg, zoals ze dat noemen’ (een kroeg zonder vergunning of met alleen een biervergunning). (Chris van Esterik: Jongens waren we. 2016)