Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-08-2023

hippie

betekenis & definitie

1) (1967) (< Eng.) jongere die zich onconventioneel gedraagt en zich afwijzend opstelt tegenover de Europese en Amerikaanse welvaartstaat. Leden van de zgn. tegencultuur noemden zichzelf nooit hippies. Die naam werd hen gegeven door de media en leden van de burgermaatschappij. Zijzelf noemden zich liever freaks of heads.

• Uit heel nederland zijn meer dan zeven en een half duizend hippies naar de oude RAI gekomen. (Hitweek, 18/08/1967)
• Hippiecultuur heeft zich in de jaren zestig van de Verenigde Staten uit verbreid over vele Westeuro-pese landen. De naam hippie is afkomstig van een groep jongeren die zichzelf, in het begin van de jaren zestig in Greenwich Village (New York), 'hip' noemden in tegenstelling tot 'square', waarmee de burgerman wordt aangeduid die zich strikt houdt aan de geijkte maatschappelijke regels in de Westerse maatschappij. De grondslag van de hippiecultuur is een zekere vorm van onbehagen en van verzet tegen de gemanipuleerde maatschappij, waarbinnen het evenwicht tussen pro-duktie en consumptie kunstmatig in stand wordt gehouden en die daardoor geen ruimte laat voor individuele ontplooiing. Voor de hippies was dat aanleiding tot een drop out', tot de weigering zich te conformeren aan dé geordende maatschappij. Zij plaatsten zichzelf welbewust buiten het arbeids- en studieproces, kozen een duidelijk afwijkend gedragspatroon, negeerden taboes en voerden min of meer onbewust een gecodeerd gedrag in ter herkenning van geestverwanten.
Tot de hoofdkenmerken van de subcultuur van de hippies behoort van het begin af een streven naar anti-conformistische kledij, lange haardracht en een geleidelijk in dwangmatigheid toenemend gedragspatroon dat zich uit in afwijkend taalgebruik en het gezamenlijk gebruik van als bewustzijnsverruimend aangeduide soft drugs zoals marihuana of hasjiesj. Merkwaardigerwijze heeft zich niet de sociale bewogenheid, maar veeleer het complet van uiterlijke kenmerken over de hele Westerse wereld verspreid. In vrijwel alle Westerse landen zijn groepen te vinden die het gedragspatroon van de hippies in grote trekken volgen, zonder dat daaraan de feitelijke sociale inhoud van de hippiefilosofie ten grondslag ligt. De betrekkelijk kleine groep echte hippies spreekt in dat verband van 'plastic-hippies'. (Winkler Prins Jaarboek 1970)
• Ze noemden zich hippies en zochten de kampen op waar men met bloemen in de haren liep en het alleen over love had. (Louis Paul Boon: De meisjes van Jesses. 1973)
• Ja, passen jullie maar een beetje op. Ze motten daar geen hippies en ze hebben toch al niet genoeg te vreten. (Johan Fabricius: De wijze goeroes van Benares. 1975)
• Ik probeer steeds meer 'hippie' te zijn, maar gedraag me thuis zo goed en zo kwaad als het kan als mamma's lieve jongen. (Theodor Holman: Een lekker leven. 1986)
• (Wim Daniëls: Vet! Jongerentaal nu en vroeger. 2004) p. 53
• Massaal omhelsden jongeren zijn ongevaarlijke boodschap van liefde en vrede. De term waarmee zij werden aangeduid, drong in de zomer van 1967 tot de Nederlandse media door. Eind augustus spotte het Nieuwsblad van het Noorden: ‘Hippie, heb je het er ook zo drug mee?’ Hippies zelf haalden hun schouders op over zulke ongein. Ze hadden het nog jarenlang over ‘the summer of peace and love’. (Han van der Horst: De mooiste jaren van Nederland. 2013)
• Volgens Kiki stonden de jaren zestig voor de seksuele revolutie, maar genoten alleen de hippies daarvan. (Astrid Harrewijn: Drie vrienden, een huis (en een klusjesman). 2016)
• Hippies predikten vrede en vrijheid, speelden folkmuziek bij een kampvuur, experimenteerden met drugs en propageerden vrije seks. (Alex Boogers: De zonen van Bruce Lee. 2020)

2) (19e eeuw) (Barg.) prostituee. Kijk onder hip*.

• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)