Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-08-2023

hip

betekenis & definitie

1) (1845) (ook wel: hippie) (Barg.) hoer; hoerenklant. Gedacht moet worden aan een op- en neergaande, 'hippende' beweging. Vgl. hengst*. Van oorsprong Amsterdams?

• Hip: avontuurtje; ook snol. Dat niese loopt op een hip. Ze kan hippies bij de vleet krijgen. (Köster Henke: De Boeventaal. 1906)
• Karel lachte mee, wou vooral 't zware hippie (....) zien. (Is. Querido: De Jordaan. 1912)
• Hip: snol. Ook: avontuurtje. Op de hip lopen. Zij heeft altijd hippies. D’r lopen hier hippies zat. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• De Amerikaanse meid en haar hip kwamen nu ook naar buiten en wij zagen dat zij de kant van de steeg opschuifelde. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Nu zaten we weer aan ”n tafeltje met een of andere slijmerd. Wij, Barry en ik, gingen de hip voeren, maar hij was helemaal in op het wijf en schonk ons geen aandacht. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Dat zijn de gewiekste en chroniese hippen en die kon die ouwe temeie niet met een klein rukkie aan de lul tevreden stellen.... (Haring Arie: De Sarkast. 1990)
• hippie, soort van prostituee: Karei lachte mee, wou vooral 't zware hippie van ’t politoerdertje zien, Querido Jordaan. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Die hip van je staat achter de grote boom te glure. (Louise Fokkens: Ouwehoeren. Verhalen uit de peeskamer. 2011)
• Ze gingen dan gerust even binnen zitten en als er dan een hip aanklopte nam Debby die mee naar achteren. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)

2) (1960+) ((jeugd) modern (vooral op het gebied van kleding, haardracht, smaak, houding, denkbeelden); vlot; niet-burgelijk. Het tegendeel van hip is square*. Ontleend aan het Amerikaans-Engelse jazzjargon. Jazzliefhebbers gebruikten voorheen de term 'hep' (bij de tijd, een goede smaak hebbend, vooral op gebied van jazz).

• Huub bracht hem mee, met z'n vriend Paul: hippe vogels, zei hij telefonisch, is het goed als ik langskom? (Simon Vinkenoog: Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte. 1965)
• Zo'n hippe vogel ben ik wel, weet je wel. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• Je bent niet hip, je bent niet vlot
Je ouwe fiets die is altijd kapot. (Patricia Paay: Je bent niet hip. 1967)
• In de A.straat is er al weer een 'hippe' modezaak geopend. (Lachen is gezond, 1967)
• (Rouke G. Broersma: Recht voor z’n raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• Hip—Bij de tijd. Ingewijd in de nieuwste (muzikale) stroming, met eventueel bijbehorende taal, kleding, haardracht, genotmiddelen, etenswaren en drank. (Algemeen Dagblad, 01/07/1993)

3) (1962) (Amsterdam) (meestal verkleinvorm hippie) lieveling, schatje.

• Mijn eerste Interland viel in Londen. Op Wembley nog wel. Engeland-België. Sir Stanley Rous zag mi) fluiten en kreeg er plezier ln. Hij mocht en mag mij persoonlijk ook wel, geloof ik. Maar zoiets weet Je natuurlijk nooit zeker. In leder geval noemen ze m(J tegenwoordig wel eens .het hippie van Sir Stanley Rous", om het op zijn Amsterdams te zeggen. (De Tijd De Maasbode, 27/01/1962)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)