Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 20-07-2020

gozer

betekenis & definitie

(1905) (inf.) kerel, vent. Van het Hebreeuwse 'goton' (schoonzoon; bruidegom). Ook: een 'haaie gozer' (een sterke kerel); een 'linke gozer' (een geslepen kerel); een 'gouwe gozer' (een fidele kerel). Sedert de jaren zeventig van vorige eeuw vooral populair onder jongeren. Zie ook: lefgozer*.

• (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Goeie hemel, wat was die gooser woedend. (De courant, 12/03/1909)
• Schiet nou op, klee je an, da' we de deur uit komme om 'n paar goozers met poen te benozzele... (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• Die vond een gooser voor haar en Dien had weer ál-wat-ze-wou. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• Er is een heibel hier in Holland om te beven;
Ze hebben om de Duitsche Keiser pas gevraag'
En se vertikken 't hier gewoon om hem te geefe;
Nou sitte wij hier mit die goosser in ons maag.
(Louis Davids: Antwoord van Sientje uit Amsterdam (naar Mientje te Soerabaja). 1920)
• Speca, lebreta, lerejente... terwijl niet één van de gesjochte goosers spieën had om iets op te pikken. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Goser: komt van gosen, bruidegom, wordt in volkskringen algemeen gebruikt voor jongen boven de 18 jaar. (Het Joodsch in het Nederlandsch. In: Het Vaderland, 18/11/1923)
• Mensen, die gozer is zo vies bij in 't open snijen van koppen. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Maar als je de heren kunstenaars hoort, hebben al die gosers harten van goud en zitten de bordelen vol met engelen van verleide meissies. (Marianne Philips: Henri van de overkant. 1936)
• Die gozer vlamt op dat niese. (Van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Vooral na het vierde glaasje Cats begon men zich een goosertje te voelen, dat er best mocht wezen... (de Groene Amsterdammer, 20/08/1938)
• Als je nou over een paar weken over een buitenweg rijdt en je komt daar een goosertje tegen met in zijn eene hand een bosje radijs en in zijn andere wat rauwe andijvie... dan ben ik het! (Jan Campert: Slordig beheer. 1941)
• De verliefde gozer ging 's nachts bij het meisje haar moeder zijn verdriet aan haar borst uitwenen. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• Hij had van het begin af aan zien komen, dat dat meisje ongelukkig zou worden met die goser en toen heeft hij het einde niet afgewacht. (Jan Campert: Die in het donker. 1949)
• Die ene gozer gaf me een lel met die lijst. (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• Laten we die gladde goser een eindje verderop tussen de bieten leggen en een eindje gummislang op hem gebruiken. (Willy van der Heide: Arie Roos wordt geheim agent. 1961)
• Seker weer so'n goser die op me schoene tippelt. (Heere Heeresma: Geef die mok eens door, Jet! 1968)
• Gozers en grieten sprongen hand in hand door de knapperende vlammen; blijven hun vingers tijdens de sprong ineen gehaakt dan zouden ze samenzijn, zo zegt de mare, laten ze los dan zullen hun wegen scheiden. (Ben Borgart: Rooiers. 1978)
• Een fijne gozer, alleen zo arm als Job, dat was jammer. (Els Pogrom: Kleine Sofie en Lange Wapper. 1984)
• Ik ben al meer dan een jaar verliefd op een te gekke goser. (lezersbrief in Countdown, januari 1988)
• 'Ja, die Cremer is een gouwe gozer!' snerpte de stem van Rijk de Gooyer door de foyer. (Nieuwe Revu, 13/04/1994)
• “Het schijnt,” zei een der andere omstanders, “dat een of ander gozertje op een fluitje heeft geblazen.” (Maarten ”t Hart: De nakomer. 1996)