Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-06-2022

eeuwige slaap

betekenis & definitie

(19e eeuw) (euf.) de dood. Vgl. gene* zijde.

• Als het bidden gedaan is blijft de kreet van vertwijfeling der liefde nog over. Ook die moet aan den wanhopende ontvlieden, ein Laut so klagevoll, en wanneer hij langzaam uitgestorven en eindelijk geheel vergeten is, dan eerst naakt de zoete rust, de eeuwige slaap zonder droomen. (Marcellus Emants: Een drietal novellen. 1879)
Ze wou nog rondkijken of ze zich hier wel bekende, toen de eeuwige slaap haar overmande tusschen de vijf droeve en de vijf glorieuze mysteriën. Glorie zij den Vader, den Zoon en den H. Geest. (Gerard Walschap: Carla. 1933)
• In veel van zijn verhalen duikt het boek op als een middel om de verschrikkelijke 'Ouden' uit hun eeuwige slaap te halen. (Het Belang van Limburg, 05/08/1995)
• Een kerkhof heeft ook iets dubbelzinnigs. Enerzijds word je gelokt door het mysterie dat nog altijd de dood omsluiert. Anderzijds besef je dat je de doden met rust moet laten, dat je hen in feite niet mag verstoren in hun eeuwige slaap. (De Tijd, 22/02/1997)
• Eens ga ik de eeuwige slaap in. Volgens de oorspronkelijke bewoners van de Verenigde Staten ging men naar de eeuwige jachtvelden toe. Dat belooft weinig rust van de zintuigen. (Remco Campert & Jan Campert: Campert & Campert. 2017)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)