(1915) (ook: nu gaat mijn pijp uit) (inf.) nu breekt mijn klomp. Uitroep van verbazing, in het bijzonder wanneer men tegengesproken wordt.
• Nou gaat m'n pijp uit, bromde het Lijk. ... Zooiets heb ik nog nooit meegemaakt. (Algemeen Handelsblad, 30/08/1915)
• (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1915-1916)
• Luisteraars, als lk zulkén onzin te lezen krijg, moet ik zeggen: nu gaat mijn pijp uit. (Limburger koerier, 08/01/1944)
• Hij zei tegen Piet, dat hij niet naar beneden maar naar boven moest kijken en zich vooral moest ontspannen. Piet was er beduusd van en stamelde, terwijl Haast in de verte verdween: „Nou gaat mijn pijp uit". (Nieuwsblad van het Noorden, 22/06/1964)
• Daar gaat mijn pijp van uit, daar begrijp ik niets van, het gaat mijn verstand te boven. (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)