Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-03-2023

botten

betekenis & definitie

(16e eeuw) (Barg.) gulzig eten. 'Botten en benzen': eten en drinken.

• (Anoniem: Der fielen, rabauwen, oft der schalcken vocabulaer. 1563)
• In de klucht Vande schuyfman (1504) zegt een der ‘fielen’: ‘Int lijckhuijs daer geeftmen witten hoeff’ (vs. 99). Verdam's verklaring (Mnl. Wdb. III, 465) als ‘hoefblad’, overgenomen in het Ned. Wdb., klinkt al heel onwaarschijnlik! Zonder twijfel hebben we hier het Bargoense woord hoef, dat Is. Teirlinck in zijn Woordenboek van het Bargoens optekende, en dat brood betekent. Toen mijn aandacht hierop gevallen was, viel het niet moeielik, ook andere woorden uit de taal van deze fielen als Bargoens te herkennen, nl. fluyten (vs. 266): er van door gaan, botten (vs. 303, 366, 424): gulzig eten, inzwelgen), bucht (vs. 601): geld, en misschien ook snoeren (vs. 426), dat het Mnl. Wdb. alleen op deze plaats kent, en dat wel in verband zou kunnen staan met het Bargoense woord snor: dronken (Teirlinck). (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24. 1930)
(E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen. Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)