Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-05-2020

boskabouter

betekenis & definitie

(1974) (spot.) klein persoon. Populair geworden sedert de kindertelevisiereeks 'Paulus de Boskabouter' (van Jean Dulieu).

• Nikkie me girl, op míjn feest wordt uitsluitend míjn drank gedronken. En wanneer je ziet wat deze nog immer verder uit de kluiten wassende boskabouter uit zijn vetleren koffertje te voorschijn zal toveren, zullen kleine sliertjes kwijl je nu al hoogst appetijtelijke lippen een, laat ik zeggen, vierdimensionale glans en gloed verlenen. (Cees Buddingh in Maatstaf. Jaargang 22. 1974)
• Nou is die Wageningse Berg een HOP dus ik keek daar niet raar van op. Wie ben ik om te oordelen? Maar deze boskabouter liep met een bijl te zwaaien! (Rob Hoogland & Arthur van Amerongen: Het grote foute jongensboek. Deel 2. 2019)