Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-08-2021

binnenkomertje

betekenis & definitie

1) (1950+) (Barg.) geld voor een eerste vertering in de kroeg, een eerste borrel; grap of begin van een voordracht waarmee een komiek meteen de aandacht trekt (het tegengestelde van uitsmijter); nieuw nummer in de hitparade (zie ook: binnenkomer*); introductie; zoethoudertje.

• „Eigenlijk bestond de Dorus-figuur al langer," vertelt hij. „Kijk maar in de „Dolkomische voordrachten" voor feestjes uit de jaren '30. Daarin bracht ik al het typetje. Na de oorlog is het pas goed begonnen. Eerst een kort programmaatje, maar spoedig daarna een binnenkomertje, een middenrifje en een wegwezertje en toen stond ik al drie kwartier op toneel. (de Waarheid, 19/08/1960)
• 'Het binnenkomertje is van mijn,' zei de kastelein. (Simon Carmiggelt: Oude mensen. 1963)
• Het binnenkomertje nam ik voor eigen rekening, maar ik werd altijd strondlazerus. Van het knobelen, pokeren en bamzaaien. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Als hij nog maar geld had voor het binnenkomertje, dan kon hij toch 's middags naar de kroeg gaan en wachten of er soms weggevers zaten. (Simon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer. 1967)
• Ik was al heel blij als ik soms een binnenkommertje had want in de kroeg kan je meer versieren dan erbuiten. (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)
• Maar er zijn erger dingen. Om dit te illustreren legt mijn vrouw de post naast me neer. Bovenop: twéé overlijdensberichten met grijze randjes. 'Een leuk binnenkomertje' noemen vakkomieken dat. (Simon Carmiggelt: Gewoon maar doorgaan. 1971)
• ... net genoeg poen voor een binnenkomertje in de melik. (Haring Arie: Recht voor z'n Raap. 1972)
•De volkstaal blijkt behalve veel omschrijvingen voor seksuele zaken onder meer ook voor sterke drank een rijkdom aan uitdrukkingen te bezitten. Tot slot daarvan nog enkele proefjes: lichte angst (een jonge met angostura). binnenkomertje (de eerste borrel), hassebassie, kamelenrug (met een kop erop). lefwater, piereverschrikker of verlakker oorspronkelijk: een borrel op de nuchtere maag), piet in 't hok (brandewijn met suiker en nootmuskaat) en over het IJ kijkertje (zeer vol glas jenever). (Leeuwarder courant, 10/03/1973)
• Als ik het binnenkomertje maar kan betalen. (Simon Carmiggelt: Brood voor de vogeltjes. 1974)
• Binnenkomertje (volkstaal) eerste glas drank na het binnenkomen in een café; door reeds aanwezig persoon aangeboden consumptie. (Johanna van Reeuwijk: Groot Nederlands Drankwoordenboek. 1984)
• Als je zijn show aan een Engelsman of een Amerikaan laat zien, dan lachen ze je uit, dan vragen ze: waar blijft de eerste grap, de binnenkomer? (HP/ De Tijd, 19/07/1996)
• Aan Jopie vroeg ik honderd gulden om mijn kloten te redden want ik was helemaal leeg. Dan had ik in ieder geval weer een binnenkomertje. (Raoul Serrée: De wallen in de jaren ’60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)

2) (1979) (prost.) entreegeld.

• De ouderwetse, degelijke, bonafide raamhoer vraagt als 'binnenkomertje' doorgaans vijftig gulden. (Ischa Meijer: Hoeren. 1979)