Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 26-02-2020

baaien

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Barg.) stelen; behendig iets wegnemen; wegkapen.

• Baeien, baaide, gebaaid, b. w. Behendig wegnemen, fr. gripper, chiper. Baaien is zoo erg noch zoo hatelijk niet als stelen, 't wordt veel gezeid van kinderen die iets wegfoefelen. De knaap heeft die appels gebaaid. (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch Idioticon. 1870-73)
• Het wemelde in zijn spraakgebruik van kippen, russen, prinsemerei, koperen bouten die kwiek op de beis scharrelden en die hij misleid, uitgescholden of zwaar beleedigd had. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. Z.j. (dertiende druk). Eerste druk: 1922)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)