allemachtig
(19e eeuw) (inf.) erg, in hoge mate. 'Allemachtig moeilijk'. • Hoor je dat vrouw! Hij heeft al een meisje! Die is d'r ook aldermachtig vroeg bij! (Ferdinand Langen: In pyama. 1946) • Je doet zo allemachtig veel indrukken op. (Jan Wolkers: De kus. 1977) • allemachtig, bn. en bw. Ook: heel erg, buitengewoon. |’t Sm...