Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-02-2021

aan de banjer zijn

betekenis & definitie

(1967) (inf.) aan de zwier zijn (gaan). Syn.: aan de pieren*. Kijk ook onder banjer* en banjeren*.

• Nachtenlang zijn Nick Nochel en Suzanne Moët, de champagneweduwe, door de grote wereldsteden aan de banjer geweest… (Max Dendermonde: Inzake de liefde. 1967)
• ledere vrije minuut trok Arie Hallensleben met het kalf op. 's Avonds 'stalde' hij het beest in een plantsoen of op een stukje grasland bij het Havenziekenhuis, om de andere dag na gedane arbeid weer vrolijk samen aan de banjer te gaan. (De Telegraaf, 24/12/1994)