Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-02-2020

aai

betekenis & definitie

(1955) (oorspr. euf.) (daarna vnl. Den Haag, inf.) klap.

• Toen de fotograaf zich, nadat de klep was geopend, even omdraaide gaf een der leeuwen hem door de tralies heen een „aai" met het gemelde gevolg. (Leeuwarder courant, 11/03/1955)
• (Ad van Gaalen en Frans van den Mosselaar: “Kèk mè nâh.” Plat & betakt Haags. 1985)
• Mot je n aai voáh je braedmoluh – Moet je een klap voor je bek? (www.harpersbazaar.com/nl, 05/05/2018)