Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-08-2020

hobbelstudenten

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Amsterdam, hist.) jongens die vrij platte roeiboten schommelend moesten houden om de gevangen vissen in een soort ruim met zeewater levend te houden. Destijds was het gebruikelijk dat de Joodse gemeenschap enkel "levende vis" wou kopen. Deze jongens werden ook wel hobbeljongens of schommeljongens genoemd.

• Deze lieden werden „hobbeljongens" en ook wel „hobbelstudenten" genoemd. 's Avonds zaten deze nuttige medeburgers in een cafétje op den hoek van de gracht en den steeg; daar was Oomie Roet kastelein, die een eindje verderop ook een stalhouderij had en specialist was in het bedienen van gassenes, doch vooral van lewaaies. Oome las den ongeletterden „studenten" dan de krant voor en verklaarde zijn auditorium de duistere passages. Schertsenderwijs noemden dan velen dat café dan ook de ,,hobbel-academie''. (De vrijdagavond; joodsch weekblad, 01/08/1924)
• Een min of meer officieuze vischmarkt werd gehouden in en op de Leprozengracht, bij de brug voor de Vlooienburgersteeg (thans Hout- koopersdwarsstraat). De gracht is gedempt en maakt deel uit van ïiiet Waterlooplein. De visch werd daar, evenals aan den steiger van de groote Vischmarkt, aangevoerd in schuitjes. Deze vaartuigen waren half gevuld met zeewater, waarin de visch; haaks op de roeibank lag een plank, op welke een jonkman wijdbeens stond en de plank liet op en neer wippen, waardoor het water in golvende beweging en de visch levend gehouden werd — want de Joden, die hier vrijwel de eenige afnemers waren, koopen geen doode visch. De beoefenaren van dit eigenaardige beroep werden hobbelstudenten genoemd. (Henri Polak: Amsterdam, die groote stad. 1936)
• Amsterdam kocht levende waar, eeuwenlang het enig criterium van deugdzaamheid. Vooral de Joden wensten geen dode vis en dat heeft ooit het aanzien gegeven aan een merkwaardig gilde op de markt in de Jodenbuurt: de „viesjhobbelaars". De schuitjes met aanvoer in de Houtgracht waren half met zeewater gevuld en op planken overdwars stonden mannen en jongens, die met wippende bewegingen het water deden golven en spoelen, zodat de vis levend bleef. Henrl Polak vertelt in zijn boek over het Ghetto, hoe deze hobbeljongens of hobbelstudenten 's avonds samen kwamen in een café op de hoek van de Vissteeg, waar de kroegbaas Omie Roet hen uit de krant voorlas: de hobbelacademie. (De Tijd, 21/11/1953)
• Op elk visschuitje half gevuld met zeewater, stond hier wijdbeens een jongeman, die het bootje deed schommelen en daardoor de vis levend hield. Deze lieden stonden bekend als hobbelstudenten. In 1874 bracht de demping van deze gracht, die deel ging uitmaken van het Waterlooplein, het einde van deze markt — en van de hobbelstudenten. (De Telegraaf, 15/09/1954)