Wat is de betekenis van Auditorium?

2025-07-10
Prisma Latijn Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-10
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-10
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Auditorium

(Lat.), o., 1. de toehoorders: de spreker kon op een welwillend auditorium rekenen. 2. gehoorzaal: het auditorium ener universiteit.

2025-07-10
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

auditorium

auditorium - Zelfstandignaamwoord 1. gehoor, de gezamenlijke toehoorders 2. gehoorzaal Woordherkomst afgeleid van het Latijnse audīre (horen) met het achtervoegsel -orium

2025-07-10
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Auditorium

[Lat., onz. van auditorius = het toehoren betreffend] 1 de gezamenlijke toehoorders; 2 gehoorzaal (spec. in universiteit).

2025-07-10
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Auditorium

toehoorders; gehoorzaal

2025-07-10
Woordenboek Nederlandse termen van Bibliotheek en documentaire informatie

dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)

auditorium

zie: gehoorzaal.

2025-07-10
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Auditorium

o., gehoorzaal; al de toehoorders.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-10
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Auditorium

1 gehoorzaal; 2 (klooster)receptiezaal; 3 schip 4 aula.