Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Voldoende grond, principe van

betekenis & definitie

Het principe dat niets zo kan zijn zonder (causale of andere) grond waarom het zo is. Er gebeurt niets door ‘blind toeval’, en in het bijzonder zijn twee schijnbare alternatieven zoals ons heelal en een ‘spiegelheelal’ dat van het onze alleen verschilt in de verwisseling van links en rechts, niet werkelijk alternatieven tenzij er zoveel verschil tussen ze is dat God een reden had om het ene veeleer dan het andere te scheppen.

Aan dit principe is vooral de naam van Leibniz verbonden, voor wie het een van de twee voornaamste redeneerprincipes is en de ‘feitelijke waarheden’ bepaalt. Zijn andere principe is dat van de contradictie, dat de ‘waarheden van de rede’ bepaalt. Een derde principe, het principe van het beste of van volkomenheid, houdt in dat de bestaande wereld de beste van alle mogelijke werelden is en maakt daarmee duidelijk waarom deze en niet een andere mogelijkheid geactualiseerd is.
G.W. Leibniz, La monadologie, 1714, i.h.b. §§32-36 en 53-54. (In zijn vijfde brief aan S. Clarke, 1716, §21 (in H.G. Alexander (red.), The Leibniz-Clar- ke Correspondence, 1956) leidt Leibniz de identiteit van het ononderscheidbare (zie leibniz, wet van) af uit het principe van voldoende grond.)
B. Russell, A Critical Exposition of the Philosophy of Leibniz, 1900, §§14-15. (Meent dat Leibniz slechts ten dele onderscheid maakt tussen het principe van voldoende grond en dat van volkomenheid. Vgl. G.H.R. Parkinson, Logic and Reality in Leibniz’s Metaphysics, 1965, pp. 105-106.)
N. Rescher, The Philosophy of Leibniz, 1967, hoofdstuk 2. (Schematisch overzicht van de relaties tussen de drie principes.)