Hongaars dichter (Szegszard 26 Nov. 1883), die bovendien zeer algemeen ontwikkeld en filosofisch onderlegd is, houdt in zijn werken zijn blik gericht op Hongarije’s roemrijk verleden, terwijl hij de tegenwoordige oppervlakkigheid en de zucht, vreemdelingen na te volgen, hekelt. Ook zijn pessimisme spruit voort uit zijn verheerlijken van het verleden.
Vooral bekend zijn zijn Laodameia (Laodameia, tragedie, 1910) en Herceg hát ha megiön a tél is (Vorst, als nu maar ook de winter komt, gedichten, 1911).